Negende reisverslag (18 maart t/m 4 april) - Reisverslag uit Enghien, België van Dion Looij - WaarBenJij.nu Negende reisverslag (18 maart t/m 4 april) - Reisverslag uit Enghien, België van Dion Looij - WaarBenJij.nu

Negende reisverslag (18 maart t/m 4 april)

Blijf op de hoogte en volg Dion

04 April 2019 | België, Enghien

Op maandag 18 maart was ik vroeger naar de school gegaan om nog exemplaren van het bestand over het Fries en Friesland af te drukken. Opnieuw liet ik niet weten dat ik ‘in de rij’ wachtte, waar-door anderen voor mij gingen en ik nog kort na de bel aan het afdrukken was.

Bij het lokaal hoorde ik dat de lerares afwezig was. Ik wist niet of ik nog les mocht geven, waardoor ik aarzelend bij het lokaal bleef staan. Toen ik de ‘lokaaladministratrice’ wilde vragen of ik mocht lesgeven, vertelde een leerlinge dat de ene helft van de klas bij het lokaal stond en dat de andere helft naar de studieruimte was gegaan. De les ging dus door. In de klas vroeg een leerlinge, een van de drie die altijd goed opletten, of ik hun geen leukere opgave kon geven. Ik zei dat ik dat wel zou kunnen doen en dat zij met suggesties kon komen. Zij vroeg of ze mots cachés konden ma-ken. Ik begreep niet meteen wat ze bedoelde, maar het schoot me algauw te binnen: een woordzoeker. Ik vind dat een goed idee, en zei toe dat ik een woordzoeker voor de volgende keer zou maken.

Nadat ik had gevraagd om de provincie Friesland en de provincie Hene-gouwen in te kleuren, kleurden de drie oplettende meiden die twee provin-cies in, maar ze kleurden ook de landsgrenzen van Nederland en België. Op een enkeling na deden de overige leerlingen niets dan kletsen. Een leerlinge wilde mij vragen hoe ik Frans had geleerd, waarop ik haar vroeg om de vraag in het Frans te stellen. De vertaling in het Nederlands schreef ik in het Nederlands op het bord. Vervolgens liet ik onoplettende leerlingen zinnen in een tabel (vaste formuleringen die onder meer in de rechtbank worden gebezigd, uitspreken: ‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’, ‘Dat beloof ik’. Deze formuleringen stonden in het Fries, Nederlands en Frans.

Ik liet enkel de video zien waarin Doutzen Kroes Fries praat als onderdeel van de promotie van het Fries. Verder heb ik de spellingsfouten in reacties (op een YouTube-video) laten corrigeren. Dit ver-liep redelijk goed. Het woord ‘als’ in een vergelijking (‘fries was er eerder als nederlands”) was lastig, maar dit is waarschijnlijk doordat de klas het aspect van vergelijking in het Nederlands niet heeft geleerd. Aan het eind van de les bevestigde ik aan de drie oplettende leerlingen dat ik voor de volgende keer een woordzoeker zou maken. Daarover waren ze tevreden.

In de tussenuren ging ik met rebussen met carnaval als onderwerp aan de slag. Deze rebus-opgave maakte ik voor de eerstejaars immersieleerlingen die ik op donderdag lesgeef. Ik gebruikte dezelfde begrippen als die in het bestand voor de tweedejaars immersieklas (op dinsdag), maar liet de be-grippen en vragen die in de video met de uitleg van carnaval voorkwamen, weg.

De vijfdejaars in het zesde lesuur kregen een schriftelijke toets. Enkele leerlingen gaven de toets terug omdat zij niet hadden geleerd. Zij moesten gaan leren; één tweetal kreeg een mondelinge opdracht. Voor mij was het een kwestie van rondlopen en vragen beantwoorden.

In het zevende uur ging ik met de minder leerlingen die minder vaardig in het Nederlands zijn opnieuw in een afzonderlijk lokaal aan de slag. Deze leerlingen hadden in de voorafgaande les een lijst van Nederlandse be-roepen gekregen. Ik schreef enkele beroepen die ik hen liet opnoemen, op het bord en bedacht zinnen waarin beroepen werden weggelaten, zoals Je voudrais devenir …, parce que je (‘Ik zou graag … willen worden, om-dat ik…’). Een vraag was wat devenir in het Nederlands is en wat je vou-drais betekent. Je voudrais kan zowel met ‘Ik zou graag…’ en ‘Ik zou … willen’ worden vertaald. Het vervolg van een ondergeschikt zinsdeel is moeilijk: er vindt geen inversie (omkering van onderwerp en werkwoord) plaats, maar wel worden de werkwoorden aan het eind van een zin geplaatst.

Dinsdag 19 maart had ik de eerste twee uur geen les. In het derde lesuur moesten de leerlingen opgaven maken. Deze opgaven betroffen zinnen die moesten worden vertaald, evenals zinnen waarin een werkwoord moest worden geplaatst (uit een opsomming van keuzes). Bij de eerste zin kwam ik erachter dat ik een verkeerde vertaling van ‘verwerven’ aan een vragende leerlinge had gegeven, namelijk embaucher, terwijl dit aquérir moest zijn. Ik voelde me daar een beetje schuldig over. Een andere op-gave betrof woordparen van samenstellingen met of zonder ‘tussen-en’. De lerares vroeg mij of er een verklaring of systematiek achter de spelling van samenstellingen als ‘boekhandel’, ‘kleurentelevisie’ of ‘dienstensector’ ligt. Ik kon deze niet geven. De opgave werd (met gokken) redelijk goed gemaakt. Ik liet overigens de lerares een passage uit de praktische gids met betrekking tot het assistentschap zien. In deze passage werd opge-roepen om eventueel virtuele uitwisselingen tussen een school in Wallonië en een in een ander land voor te dragen. Ik heb over een eventuele uit-wisseling nagedacht. De lerares en ik kwamen overeen om een eventuele uitwisseling volgende week te bespreken, aangezien zij druk met voorbe-reidingen op de reis naar Londen, van morgen (woensdag) tot en met vrij-dag, was.

In het vierde lesuur begon ik de les met de vraag of de tweedejaars leer-lingen de voorgaande week een leuke reis hadden gehad. Dat hadden zij zeker. De lerares zei dat zij zelfs niet graag wilden terug¬komen. Zij wa-ren naar de Hoge Veluwe geweest (als ik mij niet vergis). Ik legde daarop de bedoeling van de les uit: beschrijvingen van begrippen omtrent een themawoord (carnaval, maar dat vertelde ik niet). Ik hoopte dat het dui-delijker zou worden zodra de vellen zouden zijn uitgedeeld. De les verliep ietwat rumoerig en het themawoord carnaval werd bij de eerste beschrij-ving al genoemd. Het woord ‘praalwagens’, waarvan ‘wagens’ stond ge-drukt, bleek lastig. Ik liet eveneens een video waar¬in carnaval in Neder-land werd uitgelegd, zien. De bijbehorende vragen werden vlug beant-woord, hoewel de Nederlandse namen van steden die een ‘carnavalsnaam’ hebben, wat meer tijd vergden (Oeteldonk, Kruikenstad en Lampegat). Van de twee afsluitende woorden van de video ‘houdoe’ en ‘alaaf’ legde ik uit dat ‘alaaf’ tijdens carnaval als begroeting wordt gebruikt. Het puzzel-woord ‘vastelaovend’ vonden de leerlingen een vreemd woord en ik legde uit dat ‘vastelaovend’ carnaval betekent; ik vroeg in welke twee provincies carnaval wordt gevierd (Noord-Brabant en Limburg). Ik zei dat ‘vastel-aovend’ in Limburg wordt gezegd. Een kwartier voor het eind was mijn les gedaan en wilde een leerlinge een ‘levensweb’ maken: één woord of één cijfer met ‘ik’ in het midden verbinden en daarvan het verband met het eigen leven laten raden (favoriete artiest, naam van een huisdier, jaren sinds verhuizing).

In de pauze kwam ik met een leraar met wie ik het goed kan vinden, in ge-sprek. Hij vroeg mij of ik over de aanslag in Utrecht had gehoord (in een tram). We kwamen hierdoor op moslims en hun sterke hang aan het ge-loof, in tegenstelling tot westerlingen (‘wij’).

Na een tussenuur overzagen de lerares en ik de vierdejaars leerlingen bij het maken van een toets aangaande betrekkelijke voornaamwoordelijke bijwoorden (‘waarvan’, ‘waarop’, ‘van wie’, ‘aan wie’). Hierover had de lerares mij ’s morgens verteld. Er werden veel vragen gesteld, voorname-lijk door enkele leerlingen.

In het achtste uur keken we de film Nerve af. Na afloop van de film moes-ten de leerlingen schriftelijk beargumenteren of de gebeurtenissen op de werkelijkheid zijn gebaseerd en of deze in werkelijkheid zouden kunnen plaatsvinden. De film draait om een geheimzinnig spel waarbij spelers uit-dagingen van zogenoemde ‘kijkers’ krijgen en bij voltooiing geld verdienen. Opgeven houdt echter het verlies van het gewonnen geld in en bij de poli-tie klikken resulteert in ‘uitbanning’ van het spel en in nare gevolgen voor de verklikker en diens omgeving.

De lerares gaf intussen aan dat een aantal ‘spelregels’ van de lesinvulling onduidelijk was, dat de leerlingen er niet uit konden komen. Deze zou ik dus kunnen nakijken. Na de les stelde de lerares voor om een conversatie-opdracht met het onderwerp van de film als uitgangspunt te bedenken.

De eerste twee uren met de vijfdeklassers werden in het klaslokaal door-gebracht. Deze keer was het onderwerp tekstsoorten herkennen. De lerares vroeg van een leesboek, een tijdschrift en een lesschrift welke tekstsoorten deze waren. De drie tekstjes die de kinderen vervolgens lazen, hadden betrekking op verhuizen. De ene tekst was een informatie-ve tekst over waaraan je bij een verhuizing moet denken, de tweede was een ‘meningtekst’ in een krant, over hoe de schrijfster een verhuizing had ervaren. Uiteindelijk kwamen drie tekstsoorten aan bod: een ‘weettekst’ (informatieve tekst), een meningtekst en een verhaaltekst.

Vervolgens had ik twee tussenuren en bleek het vijfde lesuur met de der-dejaars ook niet door te gaan doordat de lerares opnieuw afwezig was. In het eerste tussenuur heb ik kort over de Provinciale Statenverkiezingen met de lerares van Griekse komaf gepraat. Zij vertelde over een deel van het politieke landschap in Griekenland van lange tijd geleden (ze noemde geen specifieke periode, maar ik vooronderstelde enkele decennia gele-den). Later vertelde een leraar die een aardig woordje Nederlands spreekt, dat hij oude grammaticaboeken Nederlands had teruggevonden en dat hij graag met mij Nederlands zou willen spreken. Ik gaf hem het compliment dat hij de inversie van onderwerp en werkwoord juist toepas-te/deed, waarop hij antwoordde dat hij graag in regels ‘denkt’, een taal leert en dat hij daarom die oude grammaticaboeken handig vond. Hij ver-telde mij verder dat hij tot 1 uur ’s nachts met klassenvoorbereiding was bezig geweest; hij heeft namelijk zeventien klassen (of lessen, ik twijfel over wat hij precies zei). Hij liet mij afbeeldingen (tekeningen) die hij in Word had gemaakt, zien. Ik stond ervan versteld dat hij die in Word had gemaakt en ik was het ermee eens dat afbeeldingen nuttiger dan tekst zijn.

Voor het zevende lesuur had ik een op internet gevonden taalspelletje in een ‘ganzenbordsjabloon’ geprint, zodat ik – zoals de lerares mij had voor-gesteld – leerlingen kon bezighouden zodat zij één voor één met hen een mondelinge oefening kon maken. Er speelden echter maar vier leerlingen mee. De rest praatte met elkaar (soms wat luider). Twee leerlingen deden inspanningen om Nederlands te praten en één ervan maakte hele zinnen en deed duidelijk haar best. Ondanks het lage aantal leerlingen dat mee-speelde, was de lerares tevreden erover dat zij haar mondelingen kon af-nemen.

In het achtste lesuur vertelde ik dat ik rebussen rondom een thema had gemaakt. Hoewel ik voornam om de rebussen gezamenlijk door te nemen, wilde de lerares de leerlingen de rebussen voor zichzelf laten maken. Een aantal leerlingen bleef ondanks waarschuwingen van de lerares en mijn (te) rustige bedaargebaren praten. De prent van twee bogen (met ‘aan-gelegde’ pijl op elke boog) verwarde leerlingen, ondanks de pijltjes die op de bogen wezen, om aan te wijzen dat het de bogen en niet de pijlen be-trof. Ik zag dat ik een pijltje bij een prent van een ladekast was vergeten. Dit pijltje had op een la(de) moeten wijzen. Hoewel ik dit mondeling pro-beerde recht te zetten, vooronderstel¬den leerlingen dat de rebus met het woord ‘kast’ moest worden gelezen. Het themawoord ‘carnaval’ werd echter moeiteloos achterhaald. De opdracht was voor het einde van de les klaar. Eén leerlinge was na ongeveer een kwartier klaar, waarna ik haar geen taak meer kon geven, wat ik mezelf wel wat kwalijk nam en verve-lend voor haar vond, aangezien ik niet wilde dat ze zich zou vervelen. Zij is vaker vlug klaar, en daarmee zou ik rekening moeten houden; dat was ook de raad van de lerares. Daarnaast zou ik voor een bijopdracht moeten zorgen, zodat ik niet zomaar zonder tijdsbesteding kom te staan.

Nadat ik in mijn appartement nog wat gehaast spullen pakte en mijn rug-zak inpakte en laptop in de laptoptas stak, spoedde ik me naar het station. Daar kon ik de trein van 16.52 uur nemen. De trein op deze ‘minutentijd’ (..:52 uur) staat niet op de website van de Belgische spoorwegen aange-geven. Dit leidde ook ertoe dat ik een verkeerde routeplanning had opge-zocht. In Brussel-Zuid stapte ik over, maar ik meende die overstap later te hebben gehaald dan daadwerkelijk was. Hierdoor meende ik rond 18.40 uur in Herentals aan te komen, maar ik kwam – ook door vertraging van de trein waarin ik zat – om die tijd in Antwerpen-Berchem aan. Ik had dus het station van Herentals gemist. Bovenop dat ik een half uur moest wachten, reed ik noodgedwongen een gedeelte van het traject terug. De trein uit Brussel en de trein uit Antwerpen doen beide Herentals en Antwerpen-Berchem aan. In het weekend is Antwerpen-Berchem wel het aangeduide overstapstation. De treinreis duurde een uur langer dan wanneer ik vanuit Brussel meteen in Herentals was overgestapt.

Op zondag 24 maart nam ik om 16.19 uur de trein in Hamont. Al gauw kwam een conductrice die meldde dat er tussen Herentals en Lier geen treinen reden. Voor mensen die naar Antwerpen reisden (daar rekende ik mezelf aanvankelijk ook toe), betekende dit dat zij een vervangende bus in Herentals naar Lier zouden moeten nemen, om van daaruit verder te reizen. De conductrice bekeek voor mij wat ik het best kon doen. Zij kwam met de planning om in Mol op de trein naar Hasselt over te stappen. In Hasselt zou ik vervolgens de trein richting Doornik moeten nemen. In Brus-sel-Zuid zou ik dan moeten overstappen. Het stond vast dat ik langer on-derweg zou zijn dan de drie uur die de reis gewoonlijk in het weekend duurt. De reis verliep volgens deze planning. Een conducteur in de trein naar Brussel-Zuid stelde mij de vraag ‘waarom zit jij hier’, waarop ik direct weder vroeg of ik in de eerste klas zat (dit had ik niet door). Dit was het geval en de conducteur vroeg of ik met cash of bankkaart wenste te beta-len. Ik antwoordde meteen ‘bankkaart’. De conducteur wreef echter over zijn hart en zei dat ik kon verplaatsen, maar dat ik wel moet opletten. Ik dankte opgelucht de conducteur en pakte mijn spullen bijeen. Ik zag intus-sen ‘1’ boven de zitting waarop ik had gezeten, staan. Ik voelde me wel stom, aangezien ik deze ‘1’ niet had gezien. Ik kwam uiteindelijk rond half negen in Edingen aan; een uur later dan de oorspronkelijke planning.

Die avond heb ik door middel van een website een woordzoeker gemaakt, waarin provincienamen, namen van enkele grote steden, rivieren en Caraïbische ‘koninkrijkeilanden’ waren verwerkt.

Op maandag 25 maart wilde ik vroeg naar school gaan zodat ik de woord-zoeker kon afdrukken. Ik was tamelijk op tijd, maar doordat er anderen ook moesten printen, was ik nipt voor het begin van het tweede lesuur aan het printen.

De derdejaars leerlingen gingen met de woordzoeker aan de slag. Al snel zette één leerling muziek op zijn smartphone aan, wat ik oogluikend toe-liet. Deze muziek leidde hem echter af (hoewel hij elke les praat, rondloopt en het merendeel van de tijd niet werkt); en de muziek leek anderen zelfs te storen. Een andere leerling vroeg halverwege de les of hij ook muziek zou mogen opzetten. Aangezien ik muziek had toegelaten, kon ik moeilijk weigeren. Eén jongen ergerde zich echter aan die (klassieke) muziek. Eén leerling gaf zo’n tien minuten voor het eind van de les aan dat hij de woordzoeker had voltooid. Er was maar één leerlinge die hulp bij het vin-den van een woord vroeg. Ik vroeg ook welke ten minste zeven catego-rieën zij dachten dat konden worden gevonden. Eén werd genoemd: villes (‘steden’); de andere waren ‘provincies’, ‘water’ (dijken, Noordzee), ‘eilan-den’, ‘eten’ en een categorie die ik geen omvattende naam kon geven: ‘koninklijke familie’ (Koningsdag, Oranje). Ik schreef woorden in de catego-riekolommen, waarbij een leerlinge intussen woorden opnoemde (de pro-vincies).

Zoals altijd had ik het derde tot en met het vijfde uur tussenuren. Ik heb deze tussenuren besteed aan het doorlezen van de kinderboeken die ik de dag ervoor had opgezocht. Deze stonden in een lijst met recente kinder- en jeugdboeken, die ter gelegenheid van de jeugdboekenmaand in Vlaan-deren is samengesteld. Uit een van deze boeken typte ik passages over. Het eerste boek was Alleen op de wereld (vertaling van ‘Sans famille’). Ik meende een passage te hebben gekozen waarin een personage anders werd genoemd. Deze anders genoemde naam bleek echter een wisseling van achternaam naar voornaam te zijn (een man werd eerst bij zijn ach-ternaam genoemd en later ook bij zijn voornaam. Ik meende echter dat beide voornamen waren).

Nadat ik een (lange) passage had overgetypt (ik kon niet uit Google Boeken kopiëren), bedacht ik het criterium ‘vriendschap’. Hieraan voldeed die passage echter niet, wat dus tijdverspilling betekent. Twee andere boeken waarvan ik stukjes heb gelezen, zijn Lampje, Katvis en Verschrik-kelijke vrienden. Het lezen en overtypen kostte veel tijd, aangezien de drie tussenuren gauw voorbij waren.

In het zesde lesuur kregen de vijfdejaars leerlingen een woordenschat-toets. Eén vraag was of ‘jonger’ de juiste vertaling van un jeune was. Ik verklapte dat er een ‘e’ aan vast moest worden geschreven. De lerares die dezelfde vraag bij een andere leerlinge beantwoordde, gaf aan dat er nog een andere vertaling is, maar ik weet niet welke dat dan is.

In het zevende lesuur legde de lerares het betrekkelijk bijwoordelijk voor-naamwoord uit. Dat is een hele mond vol voor woorden zoals ‘waarvan’, ‘waarmee’, ‘aan wie’, ‘met wie’. Dit lijkt een struikelblok voor de leerlingen. Dat ‘vandaan’ en ‘waar naartoe’ ingewikkelde uitzonderlijke gevallen zijn, kan ik mij goed voorstellen. Ook de minder taalvaardige leerlingen kregen oefenblaadjes en een ‘tableau’ met betrekking tot deze grammaticale een-heid. Eén minder taalvaardige leerling vroeg om mijn hulp bij één opgave, die ik heb geboden.

Op dinsdag 26 maart vroeg ik bij begroeting van de juffen van de basis-school of ik van de printer kon gebruikmaken; dat mocht, maar mijn inlog- en ‘wachtcode’ (zelfverzonnen woord) waren onbruikbaar, aangezien de printer in de basisschool op een ander netwerk is aangesloten. Ik gaf dit aan en de juf die ik assisteer, noemde snel haar codes op, waarmee ik toegang tot de printer had. Zoals altijd wierp ik de USB-sleutel na het prin-ten uit en logde ik uit.

Er was heugelijk nieuws: de dochter van een juf is vandaag bevallen, en de betreffende juf probeerde zich te herinneren welke naam de baby had gekregen. Ze meende dat de naam uit zes of zeven letters bestond. Een andere juf schreef meerdere namen op een vel, in de hoop de juiste naam erbij te schrijven
.
In de les werden passages uit een kinderboek, waarin een jongen van een dorp naar een stad verhuist, besproken en er werd gevraagd waarover deze passages gingen. Vervolgens werd de groep in tweeën verdeeld, waarbij één deel met mij in het bieblokaal het Dobble-kaartspel ging spe-len. De eerste groep bestond uit vijf kinderen, wat een goed aantal voor één set kaarten is. De tweede groep bestond uit elf kinderen (als ik mij niet vergis), die in twee kleinere spelgroepjes gingen spelen. Het lukte mij niet om de leerlingen onderling Nederlands te laten praten. Ze probeerden wel de prentjes op de kaarten bij de Nederlandse naam te noemen, hoe-wel ze door het vlugge en competitieve element geregeld de Franse bena-ming noemden. De meeste noemden enkel de benaming, zonder een zin-netje – ik heb … – erbij te zeggen. De prentjes waarmee ze moeite leken te hebben, waren een walvis, octopus, nijlpaard, haan, uil, suikerspin en toverstok. Dat zij tijdens de les Nederlands onderling geen Nederlands praten, is geen gunstige zaak, aangezien dat juist de les is waarin zij Nederlands zouden moeten praten.

Tijdens het derde uur liet de lerares de zesdejaars elf Nederlandse zinnen in de juiste volgorde zetten. Ze gaf mij aan het begin van de les aan dat ik zou kunnen weggaan, aangezien ze geen mondelinge oefening ging doen. De leerling die een zin op de juiste plek in de volgorde noemde, mocht zin-nen blijven opnoemen zolang de volgorde klopte. Eén leerling ‘hield de hand’ – het ‘recht’ om zinnen op te noemen – lang en beëindigde de op-somming met het juiste nummer. Hij kreeg als ‘prijs’ extra punten op een vaardighedenonderdeel. Hierdoor zou hij in principe een toets slecht kun-nen maken en evengoed een algemene voldoende voor het onderdeel be-halen. De volgende opgave was door middel van vragen en antwoorden in tweetallen zes verschillen tussen twee nagenoeg identieke teksten vin-den. Ik deed deze opgave met een leerling, doordat er een oneven aantal leerlingen was. De twee nagenoeg identieke teksten behelsden een kran-tenartikel over een politiezaak rondom fietsendiefstal.

De les met de tweedejaars immersieleerlingen verliep weinig vlot, doordat de leerlingen veel moeite hadden om een opgave waarbij ze aan de hand van door hen verzonnen zinnen op het bord, zelf meerdere zinnen moes-ten maken. Het idee was om hen delen uit elke zin te laten nemen en daar-mee nieuwe zinnen te maken. Doordat deze opgave moeilijk leek, haakten veel leerlingen af. Drie bleven meedoen en pogingen doen om zinnen te maken.

Tijdens de pauze hoorde ik net als gisteren over een klimaatmars aanko-mende donderdag, waaraan de leraren en leerlingen zullen deelnemen. Deze begint om kwart voor elf en duurt enkele uren (toespraken op het kerkplein meegerekend).

In het zevende lesuur kregen de vierdejaars de taak om met behulp van een woorden- en zinnenlijst een gesprekje tussen een ober en een klant te houden. In de voorgedrukte menukaart stond een gerecht met een merkwaardige naam, waarvan de lerares en ik nog nooit hadden gehoord.
Het thema van mijn vragen in het achtste lesuur was sociale media en de verslaving eraan. Ik liet de leerlingen individueel de eerste vijf vragen ma-ken, behandelde deze na tien minuten, en liet toen een video over de ver-slaving aan sociale media – voornamelijk onder jongeren – zien. Bij deze video had ik nog vier vragen bedacht. De inzet was bij de meesten laag; gelukkig doen twee of drie leerlingen altijd goed mee en geven zij ant-woord op de vragen. De lerares stelde voor om de laatste vier vragen op punten te beoordelen, zodat alle leerlingen meer dwang voelden om de vragen te beantwoorden. De eerste van deze vier vragen wilde ik vlak voor het einde van de les bespreken, maar eventuele antwoorden zouden niet moeten worden gegeven, vanwege de beoordeling.

De vierdejaars leerlingen kregen woensdag 27 maart een mondelinge oefening, waarbij ze in tweetallen een situatie in een restaurant moesten ‘spelen’. Een had de rol van kelner (serveur) en de ander de rol van klant. Ik liep rond om vragen te beantwoorden. Ik luisterde eveneens naar ge-sprekjes om deze te beoordelen. Bij één tweetal wachtte ik met het geven van enkele verbeteringen tot na het gesprekje. Daardoor vergat ik echter één verbetering. Bij andere tweetallen probeerde ik meteen te corrigeren. Ik vind het ietwat vervelend om een gesprekje daarmee te onderbreken. Ik heb ook een tweetal van leerlingen dat later in België is komen wonen en daardoor een lager niveau Nederlands heeft, beoordeeld. Zij kregen vervolgens de beurt om het gesprekje te voeren. Dat verliep niet zo vlot, maar ze wisten een gesprekje te houden. Ik voelde me een beetje be-zwaard, want ik had hen beter kunnen sturen en verbeteren.

De tweede helft van de vierdejaars klas had na de korte pauze les. Zij kre-gen dus dezelfde mondelinge oefening als de eerste helft. Ik werd door mijn begeleidende lerares gevraagd om een tweetal met een leerlinge te vormen. Ik wilde snel een gesprekje starten, maar de leerlinge begreep de gesprekskaartjes niet goed (steekwoorden en aanwijzingsprentjes). Ze raakte van slag en enige tijd nadat een leerlinge die zojuist was binnenge-komen, mijn plek innam, raakte ze in paniek. De lerares ging kort met haar het lokaal uit. Opnieuw luisterde ik naar de gesprekjes van enkele tweetal-len. Aan het einde van de les gaf de lerares de leerlinge die overstuur was geraakt, twee of drie paren kaartjes, om haar de gelegenheid te geven gesprekjes te oefenen. Ik zei tegen de lerares dat ik heel snel met het gesprekje had willen beginnen, wat te snel voor de leerlinge was.

Ik ben naar de markt gelopen, om bij de viskraam een zalmgratin te kopen, maar deze was opnieuw niet te koop. Op voorstel van de verkoper, kocht ik één zalmdagschotel (bijna achtenhalve euro). Ik sprak Frans tegen hem terwijl ik nagenoeg zeker was dat hij Nederlands sprak. Onderweg terug naar het appartement bedacht ik me dat ik niet langs de boekentafels was gelopen en dat ik dat wellicht zou kunnen doen nadat ik de zalmdagschotel in het vriesvakje had gelegd. Ik ben niet teruggegaan, en dat was goed ook, want mijn ouders belden al gauw aan. Na de auto te hebben uitgela-den, hebben we de auto weggezet, maar het weggetje naar de beoogde parkeerplek was afgezet. Nadat we de auto bij de DelHaize op de parkeer-plaats hadden geparkeerd, liepen we naar het weggetje dat was afgezet en we zagen dat het dranghek om de weg af te zetten, was weggezet. Ik moest erom lachen, aangezien we vijf minuten ervoor door de afzetting moesten omrijden.

Bij de Aldi hebben we onder meer twee plastic bakjes paas-chocolaatjes gekocht, die ik donderdag op de school wilde trakteren.

Eén bakje heb ik in de lerarenkamer gezet, met een blaadje waarop ik de verjaardagtraktatie aanbood. Het andere bakje heb ik aan de juffen van de basisschool gegeven. Op het moment waarop ik de chocolaatjes aan de juffen aanbood, schoten ze in de lach: de juf die ik assisteer, schoof dat bakje luchtig van zich af, als teken van een wens om niet in de verleiding te komen. Een andere juf had ook chocolaatjes meegenomen om te vieren dat zij oma is geworden. In de klas met de vijfdeklassers gooide de juf op om een liedje in het Nederlands te zingen, om voor iemand ‘die niet elke dag hier is’, te zingen. Dat was ik dus, waarop de juf en de kinderen ‘er is er één jarig’ begonnen te zingen.

De kinderen gingen aan de slag om hun lesmappen op orde te maken: de opgavebladen binnen vijf vakken te ordenen. Menigeen vroeg mij in welke van de vijf vakken een opgaveblad moest worden geordend. Ondanks dat iedereen druk in de weer was, bleef het betrekkelijk rustig. De kinderen hadden ook protestbordjes voor de klimaatmars gemaakt. Deze klimaat-mars begon rond 11 uur.

In deze klimaatmars had elke leraar één klas onder zijn of haar hoede. Er voegden zich ook klassen van andere scholen bij de stoet. De leraar van Braziliaanse afkomst stelde voor om met hem en zijn groep, de vierdejaars groep bij wie ik op dinsdag assisteer, mee te lopen. Na het lopen verza-melden we ons op het plein tussen de kerk en het gemeentehuis. Hier wer-den toespraken gehouden en werd de doelstelling van de klimaatmars aan het daglicht gebracht. Terug bij de school bleef ik nog even met twee lera-ren praten. Ik ging in de lerarenkamer tijdens de pauze eten.

Vóór het zevende uur zocht ik twee boekkaften op internet om een opga-ve waarbij ik woorden in boektitels afdekte, af te maken. Ik maakte ook een kleine woordzoeker met woorden met betrekking tot boeken en de jeugdboekenmaand. Ik wilde de titelopgave afdrukken, maar kwam erach-ter dat ik het bestand nog niet naar PDF had omgezet, terwijl het zevende uur al was begonnen. Ik kwam dus iets te laat in het lokaal. De leerlingen praatten of waren te moe om aan het geïmproviseerde spel deel te nemen om één klasgenoot in gedachten te nemen en om vragen omtrent kleding te beantwoorden om. Hardnekkige fouten betroffen vraagzinnen zonder inversie: Het is een meisje/jongen? in plaats van Is het een jongen/meis-je?, was in plaats van jas zeggen (één leerlinge) en het lidwoord verge-ten.

Het achtste uur begon ik door naar een script waarin meerdere leerlingen een rol hadden, te luisteren. De lerares vertelde toen dit stuk was ge-daan, dat zij aan hun intonatie moesten werken. Vervolgens legde ik mijn titelopgave uit. Op enkele woorden in de acht titels na, verliep het voor-spoedig. Ik had een woordzoeker rondom boeken en de jeugdboeken-maand aangemaakt, maar doordat ik al te laat voor het zevende lesuur was, heb ik deze niet afgedrukt. Ik had hierdoor geen uurvullende opgave met de afgedekte titelwoorden. Ik probeerde iets meer mijzelf te laten gel-den, wat weinig effect sorteerde. Ik wilde op het einde van de les de woordzoekers alsnog afdrukken, maar dat vond de lerares gezien de over-gebleven tijd niet nodig. Ze zei dat het op improvisatie aankwam. Ik wist niet meteen wat ik kon doen, maar besloot algauw om de leerlingen woor-den die in hen opkwamen die op boeken en de jeugdboekenmaand betrek-king hadden, op te noemen. Er kwam weinig respons, behalve van de twee meisjes die zeer goed Nederlands spreken. Zij wedijverden ook een beetje bij het nakijken van de afgedekte titelwoorden.

De lerares vertelde na de les dat zij wou dat het vrijdag was; zij had nog tot acht uur bijles te geven. Zij geeft ook op zaterdag bijles. Ik verbaasde me erover, aangezien ze dan erg lange dagen maakt.

Op vrijdag 29 maart heb ik de twee verjaardagskaarten geopend, hebben mijn ouders en ik door Edingen gelopen en zijn we naar de Colruyt ge-gaan, waar de betaalpas van mijn vader door de betaalautomaat niet werd geaccepteerd. Aan wat de kassière zei, maakte ik op dat de auto-maat geen Maestro-kaarten accepteert. Gelukkig heeft mijn vader altijd contant geld mee, hoewel ik anders met mijn Belgische betaalpas had kun-nen betalen. We hebben die middag ook op het balkon/terras in de zon gezeten (ik ben zelfs heel licht op mijn schouder en bovenarm verbrand). Ik heb ’s avonds aan instructies voor een presentatie die de vierdejaars immersieleerlingen na de vakantie zullen moeten houden, getypt. Ik ben hier tot middernacht mee bezig geweest, ook doordat mijn eerste onder-werp, sociale media, te herhalend van de afgelopen les zou zijn, en ik het onderwerp ‘het voertuig, het huis, de sport en de technologie van de toe-komst’ heb bedacht.

Op zaterdag was ik vroeg op. Mijn moeder heeft de spullen bij elkaar ge-pakt terwijl mijn vader en ik de auto hebben gehaald en hebben getankt. Rond half één zijn mijn ouders naar huis teruggereden. Ik heb een ‘eidool-hofspel’ bedacht en in Word – door middel van een tabel waarvan de hok-jes als vakjes dienden – gemaakt. Deze (niet ‘dit’) doolhof bestaat uit vak-jes waarop ‘struiken’ staan en vakjes waarop ‘eieren’ liggen. Op elk ‘ei’ zou ik nog een letter zetten, waarmee de leerlingen een woord zouden moeten vormen. Het doel van het spel is met alle letters op de eieren het woord maken.

Op maandag 1 april was ik ruim op tijd op school en had ik tijd om de woordzoeker en een blad waarop een tabel voor zeven categorieën van de woordzoekerwoorden stond, af te drukken. Nadat ik tijdens het twee-de lesuur net in het lokaal was, zag ik een dikke spin in de wastafel. Deze heb ik met een handdoek doodgedrukt en in de afvalbak gedaan. Geen plezierig begin van de les, die ook niet helemaal lekker liep. Drie leerlingen zaten al gauw op hun mobiele telefoon. Ik vroeg hun (wellicht te voorzich-tig) of zij hun mobiele telefoon wilden opbergen. Twee van hen weigerden dat steevast; de derde zei mij dat het vandaag ‘vis-april-dag’ (of ‘april-vis-dag’) is en dat zij daarom op de mobiele telefoon bezig was. Toen ik vroeg wat het verband tussen de dag en het op de mobiele telefoon bezig zijn, was, antwoordde zij dat ik dat maar moest raden. Even later had zij wel haar mobiele telefoon opgeborgen, maar zij ging niet met de woordzoeker aan de slag. Toen de drie oplettende meiden helemaal of bijna klaar met de woordzoeker waren, zag ik hen ook op hun telefoon bezig. Op het eind van de les zei ik dat ik de volgende keer de telefoons zou innemen (ramas-ser), waarop één leerling vervelend gevat vroeg of ik de telefoons van de grond zou oprapen (ramasser betekent eveneens ‘oprapen’). Ik antwoord-de van niet, maar dat ik de telefoons wel van hun tafels zou oppakken.

In de tussenuren heb ik het ‘eidoolhofspel’ uitgewerkt: een groter veld, meer ‘struiken’ (donkergroene vakjes), gekleurde ovale vormpjes (die de eieren moeten verbeelden). Ik bedacht vlak voor het afdrukken dat het in-kleuren van de vormpjes zinloos was, aangezien de printer geen kleuren afdrukt. Ik heb eveneens zinnetjes waarin woorden die met ofwel ‘ij’ ofwel ‘ei’ worden geschreven, bedacht en opgeschreven. Om de letter op een ‘ei’ te bemachtigen, moeten de leerlingen namelijk de juiste tweeklank van de woorden in een zinnetje geven wanneer zij op het vakje van een ‘ei’ staan.

Mijn begeleidende lerares vertelde mij dat de zesdejaars op stage zijn, waardoor het derde lesuur deze week dinsdag niet doorgaat. Ik heb mor-gen dus de eerste drie uren vrij.

In het zesde uur behandelde de lerares de aanwijzende voornaamwoorde-lijke bijwoorden: ze begon met de twee zinnen ‘Ik ben allergisch voor anti-biotica’ en ‘ik ben allergisch voor deze antibiotica’, Hierin schuilt het verschil in het aanwijzende voornaamwoord: het wel of niet ontbreken van ‘die’. ‘Hierin’ is trouwens een aanwijzend voornaamwoordelijk bijwoord. Naar ‘antibiotica’ an sich wordt met ‘ervoor’ verwezen, terwijl naar ‘die antibioti-ca’ met ‘hiervoor’ of ‘daarvoor’ wordt verwezen. De leerlingen herschreven vijf zinnen door een dergelijk bijwoord te gebruiken. Vijf leerlingen moes-ten elk één op het bord schrijven. Vervolgens kregen de leerlingen de op-gave om een standpunt bij drie stellingen te formuleren. Deze stellingen hadden betrekking op de vraag of de jeugd niet te verwend is, of geld ge-lukkig maakt (aangezien je geen (geld)zorgen hebt) en of topsporters te veel verdienen. De daaropvolgende luisteroefening was rond dat derde onderwerp: vijf sprekers gaven hun mening over de lonen van sterspelers in het topvoetbal. De leerlingen kregen de opname één keer ononder-broken en één keer met pauzes te horen. Op het einde van het zevende lesuur werd het onderwerp van geweld aangesneden: verbaal en fysiek geweld, waarvan de leerlingen ook voorbeelden moesten noemen; de lerares schreef deze voorbeelden in het Nederlands op het bord.

In de middag heb ik bij de bakker, die nagenoeg om de hoek ligt, een ‘bruin carré’ en een pain au chocolat gekocht. ’s Avonds heb ik aan de beoorde-ling van de vragen over sociale media en verslaving gewerkt en ook enige tijd gegamed.

Op dinsdag 2 april bleef ik tot 8 uur in bed liggen en ben ik rond kwart voor tien naar de school gegaan. Ik heb de eidoolhof vier keer afgedrukt, evenals één blad van zinnen waarin woorden die met ofwel ‘ei’ of ‘ij’ wor-den geschreven. De rechthoekige strookjes heb ik uitgeknipt; de ‘lokalen-administratrice’ stond heel dicht bij mij en bij het weglopen zei ze: ‘wel mooi op de lijntjes hè’. Ik antwoordde ‘jajaja’; ik vond het wel lollig dat zij dat zei.

Tijdens het vierde lesuur legde ik kort uit wat de bedoeling met de ‘eidool-hof’ was. Deze korte uitleg bleek niet voldoende, aangezien leerlingen nog vragen hadden. Ik bedacht mij tijdens de uitleg ook dat ik het vel met de ‘ei’/’ij’-woorden in zinnen vaker dan één keer had moeten afdrukken. Ik ging dit nog vlug afdrukken, waarna twee leerlingen zich aanmeldden om de kaartjes uit te knippen. Ondertussen liep ik langs de drie groepen die zich hadden gevormd om ‘pionnen’ uit te delen. Deze ‘pionnen’ waren ron-de koelkastmagneetjes en ik gaf elk groepje een van de vier meegebrach-te dobbelstenen. Toen de kaartjes waren uitgeknipt, gaf ik elk groepje één stapeltje en legde ik uit dat een kaartje mocht worden gepakt wan-neer op een ‘eitjesvakje’ werd geëindigd. Eén ‘foutje’ dat ik had gemaakt, was dat ik geen juiste spelling had aangeduid, waardoor de leerlingen dus in principe elke letter zouden kunnen vergaren zonder een ‘ei/ij’-woord juist te spellen. Eén groepje vroeg mij enkele keren of een woord met een ‘ij’ of een ‘ei’ wordt geschreven. De andere twee groepjes leken zich wei-nig zorgen hierover te maken. Aan het eind van de les miste ik één dobbel-steen.

De tussenuren en de grote pauze heb ik achter de computer doorge-bracht, om de vragenbladen over sociale media te beoordelen; ik ben met name met het schrijven van de punten per vraag op de vellen bezig ge-weest. De bel voor de les was al gegaan toen ik ging printen. Ik heb ook een toelichting van de puntentelling afgedrukt. Het zevende lesuur begon met een contrôle (een toetsje) waarin woorden en enkele zinnen omtrent voedingsmiddelen van het Nederlands naar het Frans moesten worden vertaald. Vervolgens kregen de leerlingen een schriftelijke oefening om een tekst van 180 woorden over hun voedingsgewoonten te schrijven.

Het achtste lesuur wilde ik met het uitdelen van de nagekeken vragen beginnen; een leerlinge bood aan om de blaadjes uit te delen. Eerst schreef ik op verzoek van de lerares de punten op een apart vel. Ik liet de leerlinge ook de puntentelling uitdelen, waarna ik met het ‘beschrijvings-spelletje’ wilde beginnen. De lerares herinnerde mij eraan dat ik nog in-structies voor een presentatie had uit te delen. Deze was ik echter verge-ten af te drukken (het zal ook eens niet); ik aarzelde om deze alsnog af te drukken, maar ik zou de uitleg mondeling doen. Het thema van ‘het ver-voermiddel, het huis, de sport en de technologie van de toekomst’ werd met weerzin en schrik ontvangen. Mijn uitleg haperde, maar ik vermoed dat ze begrepen wat de bedoeling was. De instructies zal ik na de vakantie geven.

Het ‘beschrijvingsspel’ – om het beroep of de plek dat op een strookje staat, te beschrijven – verliep net iets anders van voorondersteld: de beschrijvingen waren zodanig dat het beroep of de plek bijna elke keer door de eerstvolgende leerling werden geraden. De namen van de leer-lingen die punten scoorden, schreef ik op het bord; bij enkele namen liep dit mis, ondanks het spellen door de leerlingen. Antonin schreef ik per on-geluk als Antonia, doordat ik meende ‘ia’ in plaats van ‘in’ te horen.

Op woensdag 3 april kreeg de eerste helft van de vierdejaars groep tijdens het tweede lesuur te horen dat zij na de vakantie een toets op basis van de ‘groene bladzijden’ uit twee hoofdstukken uit het lesboek zouden krijgen. Ik vermoed dat deze ‘groene bladzijden’ de woordenschat (belangrijkste begrippen) en formuleringen uit de hoofdstukken bevatten. De lerares raadde hun aan om op de website van Medbook naar luister- en leesvaardigheidsoefeningen over interessante onderwerpen te kijken. De leerlingen gingen verder met de leesvaardigheidsopgave met het onder-werp gezonde voeding. De leerlingen waren gisteren daarmee begonnen en gingen op zichzelf met het schrijven aan de slag. Woorden die erin aan bod kwamen, waren ‘plantaardig’, ‘vetzuren’, ‘dierlijke vetten’, ‘stukken fruit’, ‘opbouw (van het lichaam)’ en ‘eiwitten’. Eén leerling vroeg mij een aantal keren of hij bepaalde stukjes uit de tekst als antwoord kon over-schrijven. Op het einde van de les werden de antwoorden gezamenlijk na-gekeken. Deze revisie werd naar een andere dag verplaatst doordat de les was afgelopen.

Tijdens het derde uur ging de tweede helft van de vierdejaars groep ook met de tekst over gezonde voeding aan de slag. Zij begonnen echter me-teen met nakijken. Ook hierin kwamen de woorden ‘stukken fruit’, ‘vetzu-ren’, ‘dierlijke vetten’ en ‘plantaardig’ aan bod. Andere woorden waren ‘beenderen’, en ‘volkoren brood’. De lerares vroeg zich af wat de Engelse term voor des os is. Ik zei ‘bones’ waarbij ik ook zei dat ‘botten’ in het Ne-derlands ook bestaat. Ze zei vooronderstellend dat ‘botten’ gangbaarder is en schreef ‘botten’ naast ‘beenderen’ op het bord. Na de les vertelde ze dat ze tijdens de vakantie naar Florida gaat en zich daarop verheugt.

Op donderdag 4 april gingen de vijfdeklassers, die een blad kregen waar-op werkwoorden in de tegenwoordige tijd in een zin moesten worden ver-voegd, met mij naar het bibliotheeklokaal. Toen sommigen het blad hadden ingevuld en door mij lieten nakijken, bleven zij werkwoorden aanpassen en naar mij terugkomen om de aanpassingen te laten nakijken. Degenen die alles goed hadden, mochten naar het lokaal terug. Twee jongens bleven het langst bezig. De werkwoorden waarmee de kinderen de meeste moeite leken te hebben, waren ‘mogen’ (‘mog’, ‘moog’ als vervoegingen) en ‘kun-nen’ (de ik-vorm, die niet ‘kun’ of ‘kunnen’ is). Terug in het lokaal gingen de kinderen met vragen rondom een boek van Paul van Loon, over twee kin-deren (Arend en Merel), een opa en een al dan niet levensechte vogel, aan de slag. De opgave om te bedenken hoe het verhaal zou verder gaan, vonden sommige kinderen (te) lastig. Twee kinderen begrepen het stukje tekst bij één vraag niet; één van hen zei zelfs dat zij helemaal niets ervan begreep, ook niet het woordje ‘zus’. De juf zei dat ik het meisje niet te veel moest voorzeggen, ook al twijfelt zij (het meisje) altijd enorm over haar Nederlands.

De tussenuren heb ik aan de tafel in de lerarenkamer doorgebracht. Zo heb ik met de stagiaire die in de week vóór de carnavalsvakantie op de school stage liep, gepraat. Zij vertelde over de jaarplanning die nogal chaotisch en druk was doordat de stage en de lesweken door elkaar lie-pen. Er zijn uren in haar rooster die overlappen, waardoor zij tussen twee vakken moet kiezen en zij kan niet-gevolgde uren niet of moeilijk inhalen. Toen we het over talenkennis hadden, had de leraar van Braziliaanse af-komst, ons overhoord en voegde hij zich in het gesprek. We praatten on-der meer over het Nederlands, het accent van Walen en Fransen (een vriend van de Braziliaanse leraar maakt feilloos het onderscheid tussen het Frans dat Fransen en het Frans dat Walen spreken) en omgangsvormen in Nederland en Italië, waar ze kennelijk – voor ons – onbeleefd iemand aan-spreken wanneer ze iets willen vragen).

De derdejaars leerlingen leken tijdens het vijfde uur de woordzoeker niet verkeerd te vinden om te maken. Bijna allemaal gingen ze stil ermee aan de slag. Een groepje van drie meiden was er veel minder serieus mee be-zig, met name één van hen, die ook het hardst praat. Op verzoeken om de telefoon op te bergen, kwam wat verzet, maar werd schoorvoetend in-gewilligd (de telefoon werd in elk geval aan de kant gelegd). Het vel waar-op de tabel met categorieën stond, vulde niemand in; mogelijk doordat zij geen idee hadden welke woorden in elke kolom zouden moeten worden geschreven. De lerares die ik in het zevende uur met de tweedejaars as-sisteer, kwam aan het eind van de les aan¬geven dat de les was ver-vroegd en dat de tweedejaars leerlingen dus al les hadden gehad.

Ik had dus twee tussenuren, waarin ik nog even met de Braziliaanse leraar heb gepraat, maar waarin een leerling uit de groep die ik het vijfde lesuur had, mijn jas kwam brengen. Deze was ik kennelijk in het lokaal vergeten. Ik had dit volstrekt niet doorgehad en het feit dat ik mijn jas was vergeten, zorgde voor lichte hilariteit bij twee leraren, onder wie de Brazi-liaanse leraar. Hij vertelde dat hij die dag geen lessen had doordat zijn leerlingen op stage waren en dat hij naar São Paulo op vakantie ging en hiervoor rond drie uur naar de luchthaven Charles de Gaulle bij Parijs zou vertrekken.

Tijdens het zevende lesuur wilde ik de aangepaste kaartjes waarop zinnen met ‘ei’- of ‘ij’-woorden stonden, afdrukken. Dit kon ik echter niet doordat de printer veertig tot vijfenveertig minuten onafgebroken aan het afdruk-ken was. Hierdoor kon ik pas nadat de bel was gegaan, afdrukken. Tot overmaat van ramp zag ik dat ik het aangepaste document met kaartjes niet naar PDF-formaat had omgezet. De afdrukstand was ook niet juist. Ik kwam ongeveer tien minuten na aanvang van de les in de klas aan. De lerares stelde dat de leerlingen zich ongerust begonnen te maken. De kaartjes moesten nog worden uitgeknipt, een taak die drie leerlingen op zich namen. Mijn uitleg was telkens aan één van de drie groepjes gericht. De uitleg bleek ook gebrekkig, want de leerlingen lazen wel de zinnen op, maar zij gaven niet aan of een woord met ‘ei’ of ‘ij’ wordt geschreven, waardoor zij de antwoorden dus gemakkelijk als ‘correct’ beschouwden. In één groepje hield een jongen het snel voor gezien en ging verdrietig aan zijn tafel zitten. De twee meisjes ergerden zich aan zijn gebrek aan en-thousiasme en misvatting van de regels. Een ander groepje was meer be-zig om elkaar te koeioneren (wellicht te sterk, dus zou ‘plagen’ een passen-der woord zijn) dan om te spelen. Eén geval van onenigheid ontstond toen een jongen ‘fontein’ met een ‘ij’ spelde, een andere jongen daartegen in-ging. Op de achterzijde van het kaartje, waar de doelwoorden stonden gespeld, stond ‘fontijn’ met ‘ij’ gespeld, wat een fout van mijn kant was. Gek genoeg twijfel ik soms of ‘fontein’ of ‘fontijn’ de juiste spelling is.

De lerares was mild, maar had zeker gelijk dat deze les niet rustig en goed voorbereid was verlopen. Aanmerkingen waren dat de kaartjes nog moes-ten worden uitgeknipt, dat ik de belangrijkste regel van het aangeven of een woord met ‘ei’ of ‘ij’ wordt geschreven, was vergeten en dat het lijkt alsof ik vaak dingen op het laatst doe, waardoor het gehaast lijkt. Zaken als materiaal afdrukken zou ik niet tot het laatste moment moeten uitstel-len, want dat leidt tot onaffe toestanden.

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Dion

Op 8 oktober 2018 ben ik als taalassistent Nederlands bij een middelbare school in Edingen (Enghien in het Frans) aan de slag gegaan. Dit taalassistentschap duurt tot en met mei 2018. Ik woon in het kader van dit taalassistentschap in Edingen/Enghien. Via deze blog probeer ik een beeld van mijn leven en werk als taalassistentschap in Edingen te geven.

Actief sinds 09 Okt. 2018
Verslag gelezen: 128
Totaal aantal bezoekers 3562

Voorgaande reizen:

08 Oktober 2018 - 31 Mei 2019

Taalassistentschap in Edingen/Enghien, België

Landen bezocht: