Elfde verslag taalassistentschap (13 t/m 29 mei) 1 - Reisverslag uit Enghien, België van Dion Looij - WaarBenJij.nu Elfde verslag taalassistentschap (13 t/m 29 mei) 1 - Reisverslag uit Enghien, België van Dion Looij - WaarBenJij.nu

Elfde verslag taalassistentschap (13 t/m 29 mei) 1

Blijf op de hoogte en volg Dion

29 Mei 2019 | België, Enghien

Op maandag 13 mei ben ik rond tien over half zeven opgestaan. Ik ben zo vroeg opgestaan omdat ik aan een overzicht van grammaticale componen-ten in het Nederlands heb gewerkt. Ik ben zondagavond uren aan het overzicht beginnen te werken. In dit overzicht staan bijvoorbeeld de verschillende voornaamwoorden (persoonlijke, bezittelijke, betrekkelijke), voornaamwoordelijke bijwoorden (er/hier/daar+voorzetsel, waar+voorzetsel, voorzetsel+wie, enzovoorts) en constructies met er is/zijn en met aan het [hele werkwoord] zijn en staan/zitten/liggen te+hele werkwoord. Een hele rits aan grammatica-elementen in het Nederlands dus. Zelfs in het anderhalve uur dat ik eraan werkte – tot ongeveer kwart voor negen – kreeg ik het overzicht typen niet gedaan.

Ik heb de schoenendoos naar de school meegebracht, met het voornemen om de mobiele telefoons van de derdejaars leerlingen in te nemen, maar ik heb dit niet gedaan. Vlak voor de les bedacht ik dat ik bij de Informatica-ruimte nieuwe krijtjes kon vragen. Ik vroeg om een krijtje en ik kreeg er zo’n zes. In het lokaal viel er echter één op de grond, wat op zich niet erg was, want met stukjes krijt kun je alsnog op een bord schrijven. Ik heb de blaadjes over de bevrijdingen in België en Nederland uitgedeeld. Iedereen praat, enkele leerlingen lopen, niemand let echt op. Eén leerling, de meest hinderlijke, heeft een katapult meegenomen, waarvan ik een beetje schrok. Op mijn aandringen om de katapult op te bergen, zegt de leerling, M, dat de katapult niet hard kan schieten, wat hij wil demonstreren.
Hoewel ik zeg dat niet te willen, schiet hij zwak een prop weg. Later in de les neemt hij stukjes krijt en schiet deze uit het raam. Halverwege de les bergt hij de katapult na meerdere keren aandringen, op. Toch brengt dat geen rust. Ik zie dat twee of drie leerlingen met hun telefoon in de weer zijn, maar ik voel dat het te laat is om alle telefoons alsnog in te nemen. Ondanks het rumoer stel ik de vragen die op de blaadjes staan. De derde vraag, waarin de Franse benamingen van bepaalde Belgische steden (en de Schelde) moeten worden opgeschreven, trok de bereidheid van leer-lingen om steden op het bord te schrijven. Ik heb M overigens ook ge-vraagd of hij de opgave die ik hem had opgedragen te maken, had ge-maakt. Hij zei van niet, om de reden dat hij op vakantie was geweest (het drong niet tot mij door dat dit zeer onwaarschijnlijk was, aangezien de afgelopen twee weken geen vakantie is geweest). Op het eind van de les droeg ik M op om de blaadjes van de bevrijdingen en de Bevrijdingsfesti-vals (op dezelfde blaadjes) in te vullen. Ik heb een donkerbruin vermoe-den dat hij ja en amen heeft gezegd, maar dat hij niets gaat maken. De volgende les met deze halve klas zal ook de laatste keer in mijn taalassis-tentschap zijn. Dat ik de mobiele telefoons niet heb ingenomen, verweet ik mezelf even na de les.

Na de korte pauze heb ik de schoenendoos naar het appartement terug-gebracht, waar ik ook de etui meende te hebben laten liggen; de etui lag echter ‘gewoon’ in mijn rugzak die ik mee had. Terug op school heb ik aan het overzicht van grammaticale elementen gewerkt. Ondanks dat ik meen-de dat de meeste elementen erin stonden (inclusief voorbeeldzinnen), koste het typen van de overige elementen en de opmaak en indeling van het overzicht veel tijd: twintig tot dertig minuten voor de grote pauze van 12.40 uur was ik ermee klaar.

Aan het begin van de pauze liep ik naar het lokaal van mijn begeleidende lerares (mevrouw L) om haar te zeggen dat ik een leerling zocht (voor wie ik het overzicht had gemaakt) en vroeg ik waar hij zou kunnen zijn. Zij gaf aan dat alle leerlingen aan het einde van de pauze op het schoolplein zou-den moeten staan en dat zij hem morgen in de les van het eerste uur zal hebben. Aan het einde van de grote pauze vertelde ik de lerares van de derdejaars leerlingen dat M een katapult had meegenomen. Zij vroeg of hij ermee had geschoten; in een direct antwoord heb ik ‘één keer’ gezegd, terwijl hij er vaker mee heeft geschoten. Zij zou hem erop gaan aanspre-ken.

Ik liep naar buiten, ging bij de vijfdejaars klas staan; ik zag die leerling niet staan, tot de klas naar binnen liep. Ik gaf het overzicht aan de leerling, die er blij mee was en me ervoor bedankte (ook toen ik langs hem liep toen de school uit was).

In het zesde lesuur – met de vijfdejaars dus – moesten zij een schrijfvaar-digheidstoets maken. Hoewel de lerares er min of meer op aandrong (in elk geval een paar keren zei) dat vragen ook aan mij konden worden gesteld, werd zijzelf vaak geroepen (afgeroepen). De toets betrof een sollicitatie-brief. De leerlingen mochten gedurende tien tot vijftien minuten in een woordenboek woorden opzoeken. Deze woordenboeken had ik op verzoek van de lerares uit het lokaal van mevrouw L gehaald. Bij dat lokaal stond de zesdejaars klas op haar te wachten. Ik kon het lokaal openmaken en nam acht woordenboeken mee terug. Ik haalde even later een groot woordenboek, waarvan ik was uitgegaan dat ik dat niet moest meenemen. Kennelijk wel. In elk geval hielp ik onder anderen een leerling met de ver-taling van ‘diplôme reconnu par l’État’ (‘diploma dat door de Staat is er-kend’). Deze hulp verliep met kleine misverstandjes over woordjes, maar het kwam goed, haha.

Kort na het einde van de toets begon het zevende lesuur. Hierin liep ik rond terwijl de leerlingen bezig waren met een opdracht waarbij ze over hun (verzonnen) ervaring rondom discriminatie moesten schrijven (en enkele leerlingen moesten deze ook oplezen).

Het achtste en laatste lesuur was een uur met de vijfdejaars. Zij maakten een opgave om de indirecte rede te oefenen: een stellende zin of een vraag in een indirecte zinconstructie omzetten. Met constructies zoals ‘Hij zei dat …’ en ‘Zij vraagt of …’; hierbij moeten de werkwoorden dus aan het eind worden gezet, wat in het Frans ‘rejet des verbes’ wordt genoemd). Eenvoudig is dit niet voor de leerlingen. De omzettingen van de zinnen werden op het bord geschreven, op ‘smeken’ van een leerling (oftewel sip kijkend). De volgende opdracht was een voorbereidende schrijfopdracht omtrent een oproep naar 112 (waarvan één leerlinge had onthouden dat ik de vorige keer had medegedeeld dat dit alarmnummer in Nederland als één-één-twee wordt opgenoemd). Eén tweetal stelde enkele vragen, waaronder de vertaling van ‘je n’ai plus d’oreilles’. Ik gaf een vertaling: ‘ik heb geen oor meer’ en bij navraag door een van hen over de spelling van ‘oren’ begreep ik dat hij beide oren bedoelde. Een humoristische zin die zij hebben bedacht, wel.

Woensdagmorgen 14 mei ben ik opnieuw vroeg opgestaan om op het eer-ste uur (8.15 tot 9.05 uur) op school te zijn. Ik had de leerling aan wie ik een grammatica-overzicht had gegeven, gezegd dat ik het eerste uur op de school zou zijn. Ik liep naar het lokaal van mevrouw L en wachtte daar. Een klas ging het tegenoverliggende lokaal binnen. De betreffende leerling kwam ook bij dat lokaal staan en hij bedankte mij nogmaals, zei dat hij het overzicht had doorgelezen en ik zei hem dat ik niet wist of hij nog vragen had (een indirecte manier om naar eventuele vragen te informeren). Die had hij niet. Hij werd kennelijk gesommeerd om de klas binnen te komen om de les te volgen. Hij zei dat hij met mij, meneer Dion, aan het praten was; vrijwel direct daarna beëindigden we het gesprekje en ik liep de trap af.

Ik ging naar de lerarenkamer om aan het bestand met Vlaamse en Neder-landse woorden verder te werken. Het vervolgwerk betrof een versie voor de leerlingen maken: uit elke kolom (met het Vlaamse en Nederlandse equivalent) woorden weglaten en een klein tabelletje met één woord (enerverend) en twee uitdrukkingen (het mes snijdt aan twee kanten en met een sisser aflopen), die in het Vlaams een negatieve en in het Neder-lands een positieve betekenis hebben.

Toen het derde lesuur begon, gaf mevrouw L aan dat zij met haar sleutel een bepaald lokaal niet kon openen, dus opende ik dat. Er kwamen zesde-jaars leerlingen naar binnen en omdat ik niet wist wat ik precies moest doen – ik wist dat de leerlingen een mondelinge toets moesten maken – liep ik naar het gebruikelijke lokaal, waar de lerares per tweetallen naar de gesprekjes luisterde. Ik luisterde ook, hoewel ik voornamelijk op taalfout-jes lette, terwijl de voornaamste beoordelingspunten waren dat de aan-wijzingen werden opgevolgd en het woordgebruik rijk was. Een tweetal beoordeelde ik vrijwel alleen doordat de lerares een telefoonoproep be-antwoordde. De gesprekjes verliepen doorgaans goed en vlot. Twee keer viel het gesprekje stil doordat een van de twee leerlingen de weg kwijt was. Op het einde van het lesuur kwam één tweetal niet aan de beurt.

In het vierde lesuur legde ik de bedoeling van de vellen met Vlaamse en Nederlandse woorden uit. Uit de reactie kon ik opmaken dat de bedoeling slecht tot matig duidelijk was. Na het uitdelen van de vellen zette ik het filmpje waarin de Vlaamse en Nederlandse woorden werden opgenoemd, op. Het filmpje is in totaal vier of vijf keer afgespeeld, met tussenpozen tussen de afspeelmomenten, waarin de leerlingen de woorden in de tabel konden proberen te zetten. Deze opgave leek lastig te zijn. Bij het nakij-ken gaven drie dezelfde leerlingen de antwoorden; de rest leek niet erg op te letten. Vervolgens ging ik naar een tabel waarin ik zelf enkele Vlaamse, Nederlandse (Noord-Nederlandse?) en dialectwoorden had gezet, zoals ‘kinderen’, dat ‘wichter’ in het Weerts is. Een ander woord waarop ik de leerlingen probeerde te wijzen, was ‘tas’ (het Vlaamse woord voor ‘kop(je)’), dat ook ‘tas’ in het Nederlands-Limburgs dialect is.

Dat ik tot slot een tekst, over de drie woorden met tegengestelde beteke-nissen, uitdeelde, viel niet erg goed. Gelukkig waren er enkelen die nog wel meededen. Na de les bleef ik bij de lerares in de gang staan, terwijl zij met de lerares van de vierdejaars immersieleerlingen stond te praten. Na dit gesprek meldde deze lerares dat het lesuur met haar was verplaatst, naar het zesde uur en ze vroeg of dat uur mij uitkwam. In de lerarenkamer gaf ik de lerares van de tweedejaars te kennen dat ik aanpassingen had voor de lesinvulling voor donderdag, wanneer ik aan de eerstejaars im-mersieleerlingen lesgeef. Ze zei dat de lesinvulling van vandaag zeker niet geschikt was, dat ze dat filmpje beslist niet zouden begrijpen. Zij stelde voor om een eenvoudige film of leuke video te tonen. Eenvoudig in de zin van gemakkelijk Nederlands en duidelijk hoorbaar. Ik zegde toe toe ernaar te gaan uitkijken; ze vroeg mij door te sturen wat ik zou vinden zodat zij het kon beoordelen. Ik ging vervolgens vlijtig aan de slag om de taaluitingen/taalkronkels van Ruggespraak van enkele oude uitgaves van Onze Taal over te typen. Ik ben in bijna de gehele grote pauze doorge-gaan.

Na de pauze ging ik dus naar de vierdejaars immersieklas. Er was nog niemand, hoewel algauw leerlingen kwamen aanlopen. In de klas ging ik zitten om de enige en laatste presentatie te beoordelen. Hij was kort zijn tekst vergeten en na even op zijn papiertje te hebben gekeken, ging hij verder. Na die presentatie pakte ik de les op, deelde ik de blaadjes met de taalkronkels uit. De leerlingen begrepen slecht wat de bedoeling was, waardoor het minuten duurden voordat de vergissing of dubbelzinnigheid in een taaluiting werd verklaard. De taaluiting ‘Dit nietsdoen leidt tot inacti-viteit’ leidde tot verwarring en consternatie. Een jongen vroeg wat een ‘zuurbes’ is en ik antwoordde dat het een ‘bes’, ‘un baie’ is. Ik sprak ‘baie’ kennelijk verkeerd uit, want een meisje dat begreep wat ik bedoelde en sprak het als ‘bee’ uit, en niet zoals ik: ‘bè’. Diezelfde jongen vroeg ook wat een ‘struik’ was, maar ik wist niet het Franse woord; ik legde wel uit dat een roos ‘doornen’ heeft (aangezien een deel van de zin ‘een struik met doornen van vier meter lang’ was. Al met al waren er aan het eind van de les negen taalkronkels verklaard en de bedoelde betekenis ervan gevonden.

Het zevende lesuur was zoals elke week met de lerares Nederlands die ik bij de vierdejaars klas assisteer. De leerlingen moesten in tweetallen hun voorbereide gesprekje voeren tussen een ooggetuige van een verkeers-ongeval en de alarmcentralemedewerker. Met enige tegenzin, maar de meesten voerden een goed gesprek. Een meisje vroeg hoe ‘crise épilep-tique’ (of ‘crise d’épilepsie’) in het Nederlands wordt vertaald: ik gaf ‘epilepsie-aanval’ als antwoord. Ik had eerst beaamd dat ‘epileptie’ de juiste spelling was, maar dat heb ik na de gesprekjes verbeterd/rechtge-zet. Na de gesprekjes, voor de klas, werd een opgave besproken. Eén waarbij uitingen in tweets van drie beroemdheden in een indirecte-redestructuur moest worden omgezet.

Op woensdag 15 mei had tijdens het tweede lesuur de helft van een vierdejaars klas les. De klas moest een gesprekje in tweetallen voorberei-den, aan de hand van voorbeeldzinnen en woorden rondom een oproep aan de alarmcentrale over een ongeval (geen verkeersongeval). In de les heb ik hoofdzakelijk de jongen aan wie ik het grammatica-overzicht heb gegeven, geholpen. Hij wilde de aanwijzingszinnen voor een tweetalge-sprekje die in een tabel stonden, vertalen. Ik zei de woorden op en spelde een deel van de letters in een woord. Het kwam vaak voor dat ik een woord moest verbeteren door de verbetering voor te zeggen. Meerdere keren vergat hij een letter of hij verstond mij verkeerd en schreef daar-door een verkeerde letter op. Ik hielp hem voor deze voorbereiding van een gesprekje, ook met het verbeteren van een geschreven tekst, die over een verkeersongeval ging.

Af en toe hielp ik leerlingen die hun vinger opstaken, waarbij ik besefte ik dat nagenoeg alleen met één leerling bezig was geweest. De jongen was dankbaar voor mijn hulp en vond het handig dat ik hem en zijn gespreks-partner met de opgave hielp.

Na de les overzag ik hoe de jongen de verbeterde tekst netjes over-schreef, dus zonder het doorgekras en de verbeterpijlen. Hij schreef ijve-rig door; hij kreeg pijn in zijn hand. Halverwege de korte pauze leverde hij het vel in.

De andere helft van de vierdejaars klas moest dezelfde opgaves voorbe-reiden. Mevrouw L moest echter twee jongens die in de pauze met een probleempje bij de lerares kwamen, helpen. Zij zat hiervoor in een ander lokaal. Aangezien een oneven aantal leerlingen in de klas zat, hielp ik een meisje met de spreekopgaves. Eén deel van de gesprekjesopgave schreef zij in een schriftje. Hoewel de tweede opgave drie andere situaties betrof, gebruikte zij dezelfde aanwijzingen uit de tabel van de eerste opgave om een gesprekje bij twee van de drie situaties te houden. Ik vond dat prima, hoewel een paar zinnen niet bij de situaties pasten. Ik vond dat deze op-gaves met het meisje beter verliepen dan de spreekoefening met oranje en blauwe kaartjes van maanden geleden.

Na de les wist ik niet waar mevrouw L was, dus ik sloot voor de zekerheid de deur van het lokaal af, aangezien haar spullen wel nog in het lokaal lagen. Ik ben drie of vier keer naar beneden en weer naar boven gelopen (ik heb ongemerkt mijn beweging wel gehad). Ik was vertwijfeld, want ik begreep niet waar zij kon zijn. Toen ik voor een zoveelste keer op de derde verdieping was, vroeg ik aan een lerares die uit een lokaal kwam gelopen en naar het lokaal van mevrouw L liep, of zij wist waar mevrouw L was. Zij zei dat ze het vorige uur les had en ze dus niet wist waar de lerares was. Ik vroeg het vervolgens aan een ‘educateur’, die opzocht of de lerares les had, maar dat had zij niet (dat wist ik). Ik liep de lerarenka-mer binnen, waar niemand was. Ik zond een sms om te vragen waar de lerares was en liep even later opnieuw naar de derde verdieping. Hier zag ik dat de deur van het lokaal ‘van’ mevrouw L open stond en zij was inder-daad binnen. Ze zei dat ik me geen zorgen hoefde te maken. Zij liep naar het naastgelegen lokaal, waar de andere lerares aan het lesgeven was, om haar haar sleutel terug te geven. Mevrouw L en ik liepen samen naar buiten. Ze vroeg hoe het met mij ging, waarop ik ook zei dat aankomend weekend mijn laatste weekend zal zijn dat ik in Edingen ben. Ik zei ook dat ik morgen waarschijnlijk met de Braziliaanse leraar naar Brussel ga. Daarop antwoordde ze dat ze vond dat hij goed Nederlands spreekt, wat ik louter kon beamen. Volgens haar wil hij leraar Nederlands worden. Dat wist ik niet.

Nadat ik terug in mijn appartement was, ben ik naar de markt gegaan, waar ik een volkorenbrood, een abrikozenvlaaipunt, een koffiebroodje met ananas (ja, echt) en een vierkant gebakje (een Frangipan) heb gekocht.

Donderdagmorgen 16 mei heb ik naar mogelijke lesinvulling voor het vijfde lesuur met een klassenhelft van derdejaars gezocht. Na ongeveer een uur had ik helaas niets bruikbaars gevonden en ben ik naar de school gelopen. Halverwege de straat begroette ik een leerling uit een vierdejaars klas, die ik op woensdag bijwoon. Hij liep met een van de ‘Educateurs’ en een leer-ling uit een vijfdejaars klas door de straat. Ik kwam op het belmoment van de korte pauze op school aan. Ik gaf aan de lerares van de tweedejaars klas aan dat ik een spelletje van vakjes kleuren bij het juist vervoegen van werkwoorden in het Nederlands had gemaakt. Ik bedacht ook om verzon-nen woorden en definities uit het boekje De Alfabetweter te nemen en deze in een bestand te zetten. In de tussenuren zocht ik naar niet te lange woorden en woorden die op één of twee letters na op bestaande woorden lijken.

Nadat ik met het aanmaken van het bestand klaar was, wilde ik dit afdruk-ken, maar ik moest wachten. Ik praatte kort met de leraar van Braziliaanse afkomst, met wie ik afsprak om morgen (vrijdag) naar Brussel te gaan. Aangezien hij nog boodschappen zal moeten doen, spraken we af om ’s middags erheen te gaan.

Aan het begin van het vijfde lesuur liep ik naar het lokaal, waar de lerares nog niet was. Toen zij was aangekomen, zei ze dat ik in het lokaal kon les-geven. Van lesgeven kwam weinig terecht. Ik kon de bedoeling van het blad met verzonnen Alfabetweter-woorden goed uitleggen. Eenmaal uit-gedeeld, werkte slechts één leerlinge eraan. Een groepje van vier meiden praatte constant en tamelijk luid. Enkele leerlingen vroegen wat de bedoe-ling van het blad was; een van hen keek enigszins serieus naar het blad en begreep er niets van. Door ogenschijnlijke verveling gingen leerlingen op hun mobiele telefoon zitten. Op een zeker moment kwam één leerling naar voren en stelde voor om galgje te spelen, waarmee ik instemde, aange-zien ik dat een manier vond om leerlingen te activeren. De ijverige leer-linge liet ik ook een woord raden. Nadat het woord was geraden, bleek zij slechts één van de drie a’s uit het woord te hebben opgeschreven toen de ‘a’ werd geraden. Ik was de laatste die een woord liet raden: ‘schoolplein’. Twee of drie leerlingen deden het meest mee. Even later realiseerde ik mij dat dit de laatste les met deze klassenhelft was, aangezien de eerstvol-gende keer, over twee weken, op Hemelvaartsdag is; een vrije dag dus. De leerlingen zullen er weinig mee zitten. Ik zit er ook niet erg mee, hoewel ik dankbaar voor de inzet van de ijverige leerlinge ben. Toen de les was afgelopen, waren de leerlingen snel de klas uit. Zij liep als laatste de klas uit, waarbij zij mij een ‘bonne continuation’ gaf, waarvan zij de vertaling niet wist; begrijpelijk, want ‘goede voortzetting’ is niet bepaald een woord-groep voor beginnelingen.

Na de grote pauze werkte ik het vel waarop allemaal vakjes staan, bij (lijndikte van vakjes aanpassen) en maakte ik een vel waarop twee ‘spel-regels’ van het ‘kleurveroverspel’ waren uitgebeeld. Nadat ik hiermee klaar was, drukte ik deze bestanden en het vel met de juist te formuleren zin-nen drie keer af. De kaartjes met zinnen meende ik uit te knippen, maar toen ik besefte dat ik dit vel drie keer had en dus moest uitknippen, besloot ik de drie vellen intact te laten, ook vanwege de overgebleven tijd tot de les.

Het zevende lesuur was met de tweedejaars. De lerares stond op het punt om mij het spel te laten spelen, maar in een ogenblik schudde of spoot een jongen een flesje in het lokaal leeg, wat flinke opschudding veroorzaakte. De lerares schoot naar buiten, waarbij ze door het meren-deel van de klas werd gevolgd. De twee jongens die hiervoor verantwoor-delijk waren, moesten met een dweil de vloer schoonvegen. Vanwege op-merkingen kreeg een leerling – de vervelendste jongen in de klas – ook de opdracht om te dweilen. Het duurde enige tijd voordat de les werd hervat, hoewel de lerares besloot om het spel te laten voor wat het was. Die ver-velende jongen werd de gang op gestuurd, maar de lerares moest hem telkens berispen om op zijn plek te blijven staan. Van de les kwam weinig terecht, ook door gepraat van andere jongens. Na het eind van de les leek de lerares ontzettend opgelucht, wat ik mij zeer goed kon voorstellen.

De eerstejaars immersieklas was fragmentjes van winnaars van het Euro-visie Songfestival aan het bekijken. Het laatste fragment was van de Nederlandse winnaar in 1975, waarna ik aan het woord kwam. Ik legde heel kort uit dat ik een Nederlandse film had uitgekozen en wilde laten zien. Deze film betrof Mees Kees op Kamp. Ik ging achter in het lokaal zit-ten; het maximale volume was zacht, eigenlijk te zacht om goed te kunnen verstaan wat in de film werd gezegd. De film leek de leerlingen weinig te boeien, ook aan het gepraat en later het gefluister te merken. Na de les bedacht ik mij dat de oprolkaart van Nederland nog in de kast in het lokaal moest liggen. Ik zei dit tegen de lerares en nam de kaart uit de kast. Ik zei ook dat ik niet zeker wist of ik op de Opendeurdag zaterdag mocht of moest zijn. De lerares antwoordde dat het meisje van vorig jaar bokke-pootjes (de koekjes) had meegebracht en over haar taken had verteld. De lerares vertelde dat ze nog een bijles moest geven en nog een bespreking had vanavond. Jeetje zeg.

Op vrijdag 17 mei ben ik ’s middags met Rodrigo, de Braziliaanse leraar, naar Brussel gegaan. We hebben het nationaal museum bezocht, waar een tijdelijke tentoonstelling over het leven en de kunstwerken van Magritte werden tentoongesteld. Magritte leefde in de eerste helft van de twintigste eeuw; hij stierf in 1967 (of 1969). Rodrigo zei mij dat het werk van Magritte door de jaren veel veranderde en dat was ook wel te zien. Daar waar hij eerst abstracte werken van (voornamelijk) vrouwen maakte, maakte hij later reclamewerken en zijn werk werd nog later op het surrea-lisme en het impressionisme geïnspireerd.

Na het museum zijn we naar een biercafé gegaan, een knus cafeetje met veel schilderijtjes en foto’s. We hebben er enige tijd gezeten waarna twee bekenden van Rodrigo uit Brazilië langskwamen en we aan een ander tafeltje gingen zitten. We hebben er nog bier gedronken; een van de twee vrouwen die Rodrigo kenden, had spijt van haar bierkeuze, want dit bier was nogal zuur. We hebben ook avondeten gegeten. Ik heb een salade met geitenkaas besteld. Ik merkte na het derde glas bier het effect van de alcohol, doordat ik me licht in het hoofd voelde. Om 22.10 uur heb-ben Rodrigo en ik de trein teruggenomen en onderweg naar het station hebben we bij een hotel de bekenden gedag gezegd. Rodrigo moest de volgende dag vroeg op om weer naar Brussel te gaan om naar de cursus Nederlands te gaan.

Op zaterdag 18 mei waren er nog vijf of zes bezichtigingen, waarvan één stel langer dan de rest leek rond te kijken. De man vond ik ook wat kritisch: hij zag een plek die mogelijk op vocht duidde, hij vroeg waarom er een teil in de gootsteen lag en vroeg waarom er een deken voor het slaapkamerraam hangt, hoewel hij direct vroeg of het gordijn te kort is (wat het geval is). Nadat alle bezichtigingen waren afgelopen, liet ik de verhuurster de verkeerd geadresseerde brieven zien: één ervan vormde een probleem, hoewel ik niet zeker weet waarom; het leek op een factuur. Een andere brief was aan het verkeerde adres bezorgd: Rue des Écoles in plaats van Rue des Éteules; evenwel in Edingen. De verhuurster duidde aan waar deze straat ligt en ik ben er ’s middags naartoe gelopen. Hoewel ik door het ontbreken van een huisnummer twijfelde waar ik de brief moest bezorgen, heb ik deze bij het huis bezorgd waarvan ik geloofde dat het het juiste adres was.

’s Middags ben ik rond 13.00 uur naar school gegaan om de open(deur)dag bij te wonen. In het begin liep ik doelloos en wat ongemak-kelijk rond, aangezien ik niet wist of ik ergens bij kon helpen. Ik vroeg aan een leraar en een ‘Educateur’ of ik wat kon doen; dit was niet het geval. Ik kwam een andere leraar, met wie ik het tamelijk goed kan vinden, tegen en ik ben bij hem in het lokaal gaan staan. Hier was ook de leraar islamiti-sche godsdienst, die op donderdag op school werkt. Deze was muntthee aan het zetten, wat erg lekker rook. Hij had tevens koekjes meegenomen, die hij aan de bezoekers wilde aanbieden, tegen betaling van één euro (waarbij een kopje thee werd aangeboden). De thee viel ook bij de bezoe-kers in de smaak. Na enige tijd voerden leerlingen en enkele leraren een groepsdans buiten op. Rodrigo kwam ook het lokaal binnen. Na ongeveer anderhalf of twee uur ben ik nog een rondje gaan lopen en kwam ik me-vrouw L tegen, die mij vroeg of ik al bloed had gedoneerd (er was een bloeddonatie-actie op dezelfde dag). Nog wat later betrad ik een lokaal waar de lerares Grieks en Latijn en een lerares Latijn (van wie ik eigenlijk niet wist zij dat eveneens Grieks en/of Latijn doceerde) waren. De lerares Grieks en Latijn toonde mij een spel waarbij je een strookje met daarop een Latijnse afgeleide naam bij een product van een (bekend) merk moest leggen (of eigenlijk prikken, aangezien aan elk strookje een kopspijker zat). Het begin was stroef, maar nadat ik doorhad hoe ik dit spel moest spelen, legde ik de strookjes snel bij elk merk. Een denkspelletje hield in dat ik moest raden/aanduiden welke naam van een Romeinse (of Griekse geloof ik ook) god bij welke dag van de week in het Frans hoort. De lera-res Grieks en Latijn vertelde dat de maanden in het Nederlands meer over-eenkomen met de Latijnse woorden waarvan deze maanden zijn afgeleid. Na nog wat uitleg over persoonsnamen (Daphne is kennelijk de Griekse variant van een andere naam in het Latijn (of vice versa, haha)) liep ik het lokaal uit. Ik kwam bij het lokaal waar veel tekeningen van leerlingen uit de eerste twee leerjaren lagen. Er hingen tevens getekende ogen, zowel van dieren als van mensen. Ik heb enige tijd met de lerares gepraat. De leraar islamitische godsdienst bracht nog een kopje thee, dat ik niet wilde af-slaan. Tot slot heb ik een beetje met het leeg- en opruimen van het lokaal van ‘burgerschap en islamitische godsdienst’ (het eerste lokaal waar ik heb gestaan) geholpen. De drie leraren (de twee uit dat lokaal en Rodrigo) reden met de auto naar het station. Mij werd ook een lift aangeboden, maar ik hoefde slechts vijf minuten te lopen.

Op maandag 20 mei kwam ik tussen half negen en kwart voor negen op de school. De printer was bezet, dus ik moest wachten. Er kwamen meer lera-ren binnen die moesten printen. Gelukkig kon ik vóór de aanvang van het tweede lesuur printen. Terwijl ik naar het lokaal liep, zag ik op het mede-delingsscherm dat de lerares van de derdejaars afwezig was. Hoewel ik ervan uitging dat de les daardoor niet doorging, liep ik toch naar het lokaal. Daar gaf ik uiteindelijk aan de helft van de klas van die dag les. Of nou ja, dat was de bedoeling. Doordat eigenlijk niemand meedeed – op vragen antwoordde – en leerlingen op mijn zenuwen werkten, kwam van lesgeven weinig terecht. Ik raakte almaar in discussie met drie leerlingen over het feit dat ik hen op een andere plek wilde laten zitten. Zij weiger-den omdat andere leerlingen zich niet zouden hoeven verplaatsen. Twee naast elkaar zittende jongens en één jongen hadden deze zelfde ‘tactiek’. Eén meisje had de smoes dat zij praatte omdat zij vragen met betrekking tot een mondeling dat zij in het daaropvolgende lesuur zou hebben, stel-de. Al met al een ergerlijke les; wat dat betreft ben ik blij dat ik hen niet meer zal hebben om aan les te geven.

In de tussenuren werkte ik aan de ‘Zweedse’ puzzel, waaraan ik zondag-avond was begonnen. Het uitgangspunt was een Zweedse puzzel (in lettervakjes woorden aan de hand van prentjes of een kleine beschrijving invullen), maar doordat ik merkte dat het wel erg lastig was om woorden aan elkaar te laten grenzen en met één of meer letters te laten overlap-pen, maakte ik er een kruiswoordpuzzel van. Door de randen van de lege vakjes van de tabel weg te laten (gummen), zag het geheel er erg als een kruiswoordpuzzel uit.

Na de grote pauze liep ik naar buiten om de vijfdejaars klas te zoeken en op de lerares te wachten. Het duurde tamelijk lang voordat zij eraan kwam; de leerlingen vroegen mij waar zij was, maar ik moest hun een ant-woord schuldig blijven. In de les kregen zij de opdracht om vragen omtrent discriminatie te beantwoorden en om bij liefdadigheidsacties aan te geven of zij zich hiervoor zouden willen inzetten, zoals ‘actie voeren om iets te redden’, ‘zwerfdieren opvangen’ of ‘daklozen helpen. Een jongen vroeg hoe het werkwoord ‘racketter’ in het Nederlands wordt vertaald (‘j’ai été racketté’). Hij legde uit dat het met een diefstal van een auto te maken heeft. Ik kon niets beters dan ‘ik ben bestolen’ bedenken. Voor een ande-re vertaalmoeilijkheid werd met behulp van een woordenboek de vertaling ‘haters’ gevonden. Zoals gewoonlijk had deze klas twee uren les.

Aan het begin van het achtste uur sloot de lerares de deur af, om aan te geven dat de les was begonnen en wie er nog niet was, te laat was. Twee jongens – en een meisje dat wel al in de klas was geweest – stonden dus voor een afgesloten deur. De lerares haalde de deur van het slot en liet de leerlingen binnen. Zowel de leerlingen als de lerares konden hierom lachen. De vierdejaars leerlingen moesten enkele zinnen in de passieve vorm zetten, door de constructie er + worden te gebruiken: ofwel in de verleden tijd of in de tegenwoordige tijd. Instinkers waren ‘voorzien’ (geen ‘tussen-ge’) en afgewassen (in plaats van ‘afgewast’).

Over dinsdag 21 mei kan ik betrekkelijk kort zijn. Ik ben vroeg opgestaan (06:35 uur), zodat ik tijd had om de ‘Zweedse’ puzzel af te maken. Ik ben naar de school gelopen om er te printen. Er was niemand aan het printen, dus ik kon rustig printen. Op de basisschool liep de juf met groep zeven de school binnen en ik volgde haar met groep acht. Ik zag de juf niet toen ik bij het klaslokaal stond. Een meisje stelde voor om de sleutel van het klas-lokaal te vragen, wat ik bij een andere juf deed. Eventjes later liepen enkele kinderen uit groep zeven het lokaal binnen, gevolgd door de juf. De kinderen kregen een stencil over bovenliggende en onderliggende begrip-pen om te maken. Acht kinderen gingen met mij naar het ruime klaslokaal (en dus niet de biebzaal), waar de zes meiden aan of vlak naast één bureautafel gingen zitten en de twee jongens helemaal achter in de hoek van het lokaal gingen zitten. De leerlingen stelden vragen en zochten woorden in de woordenboekjes op. Ze kletsten echter ook almaar, wat na halverwege de les één meisje ertoe bracht om naar het lokaal van de juf terug te gaan. Daarop kwam de juf de leerlingen berispen over hun ge-praat. De kinderen bleven vervolgens stil.

Ik had na het printen op het mededelingsscherm gezien dat mevrouw L en de lerares van de tweede- en eerstejaars immersieleerlingen afwezig waren. Het derde en vierde lesuur had ik dus geen les. In die tijd heb ik de kaartjes met elk vier begrippen erop van het spel Verboden woord gesor-teerd: bruikbare kaartjes (geen begrippen die onbekend voor de vierdejaars immersieleerlingen zijn), twijfelgevallen (vaak één begrip, of eigenlijk een naam van een bekende Nederlander) en onbruikbare kaart-jes. Het viel me op hoeveel twijfelgevallen ik had. Op het moment dat ik de kaartjes had gesorteerd, kwam de lerares van de vierdejaars immersieklas de lerarenkamer binnenlopen. Ik gaf haar het afgedrukte evaluatieformu-lier van de leerling die het laatst had gepresenteerd, vorige week. De lera-res zei dat het lesuur (het achtste) naar het tweede uur was verplaatst. Ik antwoordde dat ze mij vast niet had kunnen notificeren; zij zei dat ze niet had geprobeerd om mij te vinden en dat ik dus eerder naar huis zou kunnen gaan. Ik heb tot aan het zevende lesuur in de lerarenkamer gezeten.

In het zevende lesuur legde de lerares de passieve constructie ‘Er + wordt/worden + complement + voltooid deelwoord’ uit; dit is een gangba-re vertaling van de Franse constructie ‘on + vervoegd werkwoord + com-plement’. Ze begon de uitleg door te stellen dat de ‘actieve’ vorm van de passieve constructie in het Nederlands ‘men + vervoegd werkwoord + complement’ is. Ze meldde dat deze constructie ongebruikelijk is. Het las-tige aan de constructie ‘Er wordt/worden’ lijkt in de keuze voor ‘wordt’ of ‘worden’ te liggen: dit is afhankelijk van het gegeven of een meervoudig element in de zin overblijft nadat een zin in die passieve constructie is om-gezet. Na de uitleg moesten de vierdejaars leerlingen zinnen met ‘er wordt/worden maken door in elke zin één werkwoord uit een groep werk-woorden te gebruiken. Eén jongen maakte intussen afzonderlijk een toets; de lerares gaf een tijd aan vanaf wanneer hij een woordenboek mocht be-nutten. Dit woordenboek gaf ik hem, terwijl ik door de klas liep.

Vlak voor 18.00 uur was de eerste groep kijkers al aangekomen. Ik liet hen binnen en leidde hen rond terwijl we op de verhuurster wachtten. Rond tien over zes belde ik haar op; zij bleek buiten te staan wachten. Zij leidde de groep opnieuw rond en voorzag hen van de informatie over de huur, de te overhandigen documenten (loonstrookje van de laatste drie maan-den en huurstrookje van de laatste drie maanden). Veel van de kijkers hebben geen huurstrookje, aangezien zij ofwel een koopwoning hebben ofwel nog thuis wonen. Na deze groep wachtten de verhuurster en ik buiten op de volgende. De verhuurster was met haar moeder en twee dochtertjes gekomen. De echtgenoot was zomerbanden op de auto van de moeder en die van de verhuurster aan het zetten. Eén stel vroeg via sms waar de verhuurster was, want het zag haar niet voor het apparte-ment staan. Het bleek zich in de straat te hebben vergist: Rue de la Fon-taine was waar het stel was, dat meteen naar ons toe kwam.

Toen de volgende kijkers waren aangekomen, zei de verhuurster gedag
tegen haar moeder en dochtertjes. De kijkers volgden elkaar vlug op: de volgende geïnteresseerden belden al aan terwijl de aanwezigen op het punt van vertrekken stonden. Vijf of zes groepen zijn langs geweest. Er zijn tot dusver drie gegadigden die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn.

Waar ik gisteren nog behoorlijk veel heb getypt, kan ik voor vandaag, woensdag 22 mei, kort van stof zijn. Toen ik op de school kwam en de lerarenkamer binnenliep, was er niemand. Ik herinnerde mij dat mevrouw L er gisteren niet was, dus ging ik naar het mededelingenscherm kijken. Er stond dat de twee leraressen die gisteren afwezig waren, vandaag ook afwezig waren. Dus ik had geen les. Ik wachtte tot de bel om weg te gaan. Ik ben vandaag naar de Commune, de gemeentedienst (niet het ge-meentehuis, want dat is een ander gebouw) gegaan om mijn uitschrijving uit Edingen te regelen. Hierna heb ik nog gevraagd of ik een bedrag aan commissies (ik weet niet de twee bedragen inhouden) in het geheel moest betalen. Ik had de overschrijvingsstrookjes met de twee bedragen dins-dagavond ingevuld. Het gehele bedrag moest ik betalen, ondanks dat ik maar acht maanden in Edingen heb gewoond. Ik kon die betaling onmiddel-lijk op de tweede verdieping uitvoeren. Dat heb ik gedaan; het bedroeg een bedrag van ongeveer €75,-. Geen kleinigheidje dus. Ik kreeg overi-gens ook een persoonsgeboden brief met betrekking tot gratis afvalzak-ken mee. Ik heb even nagekeken waarover het bedrag moest worden betaald: bijdrage aan vuilnisophaal(dienst).

Ik ben vervolgens naar het verzekeringsagentschap gelopen, waar ik de datum van de sleutelteruggave heb doorgegeven (drie juni). Doordat de vroegste datum om een opzegging van een verzekering zeven dagen van tevoren is, kon de zeer aardige medewerkster, die mij bij elk bezoek heeft geholpen, de benodigde papieren nog niet in orde brengen. Zij heeft echter aan het verantwoordelijke bedrijf doorgegeven dat ik mijn verzeke-ring wens op te zeggen en verzocht om het restbedrag van de verzeke-ringspremie terug te storten. De medewerkster vroeg mij of ik mijn Belgi-sche bankrekening nog zou openhouden, waarop ik antwoordde dat ik dat nog niet wist. Ik ga deze niet onmiddellijk sluiten/opheffen. Om te vragen of het mogelijk is om de Belgische bankrekening open te houden, ben ik naar de bank gelopen, waar ik ongeveer tien tot vijftien minuten heb gewacht. De rekening is gratis, dus openhouden kost mij niets. De borgre-kening kan ik echter niet openhouden en ik en de verhuurster zullen documenten moeten ondertekenen om de rekening te ontgrendelen (‘ont-heffen’?). Ik vroeg of ik die documenten zou kunnen hebben, waarop de medewerker vertelde dat die documenten bij opening van de rekeningen zijn aangemaakt en overhandigd (in drievoud: de bank, de verhuurster en ik hebben deze documenten). Ik zal dus in mijn appartement naar deze documenten moeten zoeken.

Deze middag ben ik naar twee winkels geweest. Bij de eerste meende ik twee sierkaarsenpotjes voor buitenshuis te kopen, maar de kassière zei dat het potjes om rietjes in te zetten, waren. Het waren plastic potjes, dus ik kon mezelf wel voor m’n kop slaan te denken dat er kaarsen in moesten worden gezet. De kassière wees naar bollen waarin een ‘led-kaarsje’ zat. Ik wilde er één afrekenen, waarop de kassière verbaasd vroeg: ‘Eentje maar’, nog een is toch leuker’. Daar had ze een punt en dus kocht ik er nog één: ik kocht een gele en een groenblauwachtige. In de tweede winkel zag ik bedrukte snijplankjes liggen. Eentje vond ik erg leuk voor de basisschooljuf, die ik morgen voor de laatste keer assisteer. Ik bedacht me dat het wel zo attent zou zijn om ook voor de andere lerares-sen met wie ik heb gewerkt, een geschenkje te kopen. Ik twijfelde of ik voor twee van hen, onder wie mevrouw L, mijn begeleidende lerares, een ander snijplankje, met de opdruk ‘HOME’ zou kopen. Ik heb dit uiteindelijk niet gedaan, met de gedachte dat ik dat ook nog eventueel maandag zou kunnen kopen. Terwijl ik terug naar mijn appartement liep, begroette een van de bezichtigende mensen (omslachtig zeg) mij; ik herkende hem op het laatste ogenblik, heb ‘goedendag’ gezegd, maar ik weet niet of ik dat uit beleefdheid of uit herkenning deed.

Zo, dit getypte stukje over vandaag is wel ietsje korter dan die over ande-re dagen, haha.

Donderdagmorgen 23 mei heb ik mij verslapen, hoewel ik niettemin op tijd op de basisschool was. Ik werd tussen 8.10 en 8.15 uur wakker. Ik schrok toen ik de tijd zag, schoot omhoog, mijn bed uit. Ik kleedde me vlug aan, stak eten en drinken in mijn tas en haastte mij naar de school. Zoals ge-zegd, kwam ik nog op tijd aan. De vijfdeklassers kregen een leesboek, drie leerlingen per boek aangezien er te weinig boeken waren. Uit dit leesboek las telkens een leerling een kort feitenverhaaltje, over bijvoorbeeld een chic hotel waar het bubbelbad elke dag leeg was doordat een olifant het bubbelbad leeg dronk, en over ‘knabbelvisjes’. Veel leerlingen staken bij de vraag voor elk verhaaltje hun hand op om te willen voorlezen. Na alle ver-haaltjes te hebben gelezen, ging de helft van de groep met mij naar het ruime lokaal mee. Ook vanwege het tekort aan boekexemplaren was het de bedoeling dat ik de verhaaltjes bij de vragen voorlas en dat de kinde-ren de vragen beantwoordden. Door gepraat en onwetendheid over de bedoeling van de opdrachten lukte het de kinderen niet om de vragen te beantwoorden. Ik las wel verhaaltjes voor, maar verwijzingen en fouten binnen de teksten vinden, bleek bijna ondoenlijk. Op een zeker moment vroegen twee of drie meisjes of zij naar de juf zouden mogen gaan om te zeggen dat de jongens te luidruchtig waren en te veel praatten. De juf kwam even later naar het lokaal om de jongens te vragen waarom de meisjes naar haar waren toe gekomen. De rest van de les bleef het rustig. Na de les heb ik het snijplankje met de opdruk ‘Take it slow’ aan de juf gegeven. Zij vond die opdruk leuk en ook wel passend, hoewel ik het niet als verwijzing naar eventuele drukte of kabaal had bedoeld. Ze vond het geschenkje aardig maar niet nodig. Ze vroeg mij wat ik na het taalassis-tentschap zal gaan doen, waarvan ik zei dat ik het niet zeker wist: een zomerbaantje en wellicht een vertaalbaan zoeken. Ik zei haar en een an-dere juf gedag.
Op de middelbare school zag ik op het mededelingsscherm dat mevrouw L en de lerares van de eerste- en tweedejaars immersieleerlingen nog afwe-zig waren. Ik had dus geen les op het achtste uur. Ik heb het derde en vierde lesuur in het lerarenlokaal doorgebracht. Ik heb het derde vel met zinnenkaartjes voor het ‘kleurveroverspelletje’ uitgeknipt, en twee stapel-tjes met elastiekjes gebonden.

Tijdens het vierde uur praatte ik met Rodrigo: hij wilde in juni een test Nederlands op B1-niveau maken en wanneer hij dit niveau behaalt, wil hij ook een test op een hoger niveau maken. Hoewel hij nog een jaar een cursus volgen wel lang vindt, zou hij evengoed zijn Nederlands naar het hogere niveau willen blijven tillen. Hij had helaas geen tijd om donderdag na de les af te spreken. Hij moest gegevens (van toetsen geloof ik) op-schrijven en vrijdag in een systeem invoeren.

Het vijfde lesuur begon aanvankelijk met een kleine groep, van vier leer-lingen, maar al gauw kwamen meer leerlingen binnenlopen. Ik roep nooit hard waar we heen gaan, maar ik zeg wel meestal twee keer naar welke verdieping we gaan; we gaan sinds de afgelopen maanden naar de derde verdieping. Ik deelde het vel met het tekststukje over de stroopwafel in de VS uit. De eerste vraag, over de volledige Nederlandse en Franse naam van ‘de VS’, bleek lastig. Ik vergiste mij ook in de Franse afkorting voor ‘VS’; ik schreef ‘UE’ in plaats van ‘EU’, waarop een leerlinge mij atten-deerde. Twee meiden lazen de tekst, de jongens praatten met elkaar, één meisje vroeg of zij naar de lerares mocht gaan om iets te vragen. Ik stem-de ermee in, hoewel ik vermoedde dat zij gewoon de klas uit wilde lopen zonder naar de lerares te gaan. Een ander meisje was ook met haar tele-foon bezig, waarover zij zei dat zij voor een examen aan het voorbereiden was. Dat bleek later in de les ook. De jongens waren ook op hun telefoon een spelletje aan het spelen. Een leerlinge was snel klaar met de vragen rondom de stroopwafel, waarna ik haar vroeg of zij een andere opgave wilde maken, die ik haar vervolgens gaf. Deze opgave was de kruiswoord-puzzel (de ‘Zweedse’ puzzel). Zij gebruikte Google Translate om de be-schrijvingen te vertalen. Ik gaf de jongens aan dat zij hun telefoon moes-ten opbergen, wat één met tegenzin deed. Even later waarschuwde ik dat ik hun telefoons zou innemen, wat ik nog korte tijd later bij één jongen deed. Zijn telefoon legde ik op een tafel. Een jongen ging zijn telefoon op-laden, maar wat ik pas later doorkreeg, is dat hij waarschijnlijk de ‘in be-slag genomen’ telefoon heeft teruggepakt en aan de jongen -geven, want ik zag die niet meer liggen. Ik hielp de leerlinge met de kruiswoordpuzzel en beantwoordde ook vragen van de andere, ijverige’ leerlinge. Het meisje dat met de examenvoorbereiding bezig was, vroeg mij of de Nederlandse zinnen die zij had opgeschreven, klopten. Op enkele foutjes na waren het goedlopende en grammaticaal goede zinnen. Ik was blij dat zij inderdaad een examen aan het voorbereiden was en dat twee anderen met de op-gaven aan de slag waren. Vijf minuten voor het einde van de les vroeg een van hen om opnieuw antwoorden op het bord te schrijven. De andere wees mij erop dat het bijna tijd was. Beiden kregen de vragen met betrek-king tot de stroopwafel af.

Het zevende lesuur verliep behoorlijk rustig, wat wellicht ook ermee te maken heeft dat de lerares een schrijfopgave van zinnen in de voltooid tegenwoordige tijd te schrijven, had opgegeven maar dit niet te zeer handhaafde. De meerderheid van de leerlingen praatten, één jongen werd wel ertoe gemaand om de opgave te maken, maar hij week telkens daarvan af. Op het eind van de les vertelde ik aan een groepje meiden dat dit de laatste keer voor mij was, waarna zij mij verbaasd aankeken. De jongen die zich niet kon concentreren, vertelde mij dat hij het leuk vond dat ik in de les was, dat hij vond dat ik het goed had gedaan en dat het een drukke klas was. Ik zou volgens hem in Vlaanderen meer discipline in de klas aantreffen. Hij vond ook dat mijn taalvaardigheid Frans goed was. Ik zei te hopen dat zij iets hadden geleerd, wat volgens hem beslist was.

Tijdens dit gesprek was het achtste uur begonnen, waarin de lerares bijles Nederlands aan zo’n twaalf leerlingen geeft. Ik mocht als ik dat wilde, blij-ven, wat ik ook deed. De jongen verstoorde de les een beetje door te blijven praten, ook tegen de bijlesleerlingen, te gaan staan – ook achter een klapscherm van het schoolbord. Een bijlesleerlinge vroeg aan de lera-res wat de afkorting o.t.t. en v.t.t. ook al weer betekenen. Het antwoord had de leerling naast haar niet gehoord want hij vroeg het na/eveneens. Ik gaf het antwoord ‘présent’ en ‘passé composé’, waarop hij vroeg wat de ‘futur’ in het Nederlands. Die afkorting wist ik niet meer, wat ik tamelijk stom vond, vooral toen de lerares even later het antwoord gaf: o.t.k.t. (onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd). De afkorting die ik mij ver-volgens herinnerde – maar niet vertelde – was ‘o.t.t.t.’, die wel leek op een vermoedelijke afkorting die ik als antwoord op de vraag had bedacht: t.t. (toekomende tijd, zou heel simpel zijn). Wat een lastige en lange be-naming voor tijdsvormen in het Nederlands. Vier meiden, die in de tweede-jaars klas zitten, verlieten de les; wat ik niet doorhad, was dat dit nog niet mocht, aangezien de bel niet was gegaan.

De terugreis naar huis verliep zonder problemen, hoewel een trein kort langzamer heeft gereden, maar dit had geen gevolgen voor het vervolg van mijn terugreis.

Zondag 26 mei ben ik met mijn ouders naar Edingen gereden om de verhui-zing van donderdag 30 mei voor te bereiden. Toen ik met de auto wilde wegrijden om deze van de straat van mijn appartement naar een parkeer-plek ergens anders in Edingen te rijden, had ik bijna een ongeluk: toen ik de straat opreed, zag ik een auto in mijn achteruitkijkspiegel, wat dus be-tekende dat deze was komen aanrijden zonder dat ik deze had gezien. Daar schrok ik wel van en ik verweet mijzelf niet goed te hebben opgelet.

Op maandag 27 mei brachten mijn vader en ik zes halve vlaaien naar de school. Deze wilde ik uitdelen aangezien het mijn laatste week in Edingen is. Ik heb de dozen vlaai in de koelkast gezet. Het tweede lesuur was het deel van de derdejaars klas dat geen toets hoefde te maken. Leerlingen van beide ‘helften’ van de klas zaten in dit deel, dus in de les gaf één leer-ling ook aan de tekst en vragen over de stroopwafel al te hebben gehad. De les was eigenlijk geen les, want niemand las de tekst, maar iedereen was aan het praten, de drie (vervelendste) jongens waren muziek aan het luisteren. De oproepen tot opbergen van de telefoon meenden zij niet te hoeven opvolgen, aangezien zij niet met hun telefoon bezig waren. Uitein-delijk kreeg ik bijna iedereen zover om de mobiele telefoon te laten opber-gen, hoewel één jongen, de meest rusteloze, even ophef maakte door mijn antwoord op een vraag van hem in te gaan en de politie te bellen (ik weet helaas niet meer wat hij mij vroeg; ik heb een vaag vermoeden dat het over iets stelen of wat ging). Ik vroeg hem zijn telefoon op te bergen, maar hij liep rond, met de telefoon tegen zijn oor. Ik besefte dat hem fel achternazitten geen zin had en alleen maar tot hilariteit zou leiden, dus ik liep rustig achter hem aan en ook hem tegemoet door in de andere richting rond de klas te lopen.

Eén meisje weigerde haar telefoon op te bergen. Zij liet mij een foto van een zwaar beschadigde auto zien (voorkant ineengeperst) en vertelde over het ongeluk waarbij zij afgelopen vrijdag was betrokken. Een jonge bestuurder had volgens haar verkeersborden genegeerd en hen geramd. Zij had enkel last van haar buik, op de plek waar de veiligheidsgordel had gezeten. De rest van de les heb ik eigenlijk enkel rondgelopen, zonder ook maar een vraag te bespreken (niemand was die opgaves aan het maken, dus het had ook geen zin).

Na dit vruchteloze tweede lesuur ‘kondigde’ ik in de pauze tegen collega’s in de lerarenkamer ‘aan’ dat ik vlaai had meegebracht (‘gâteaux’, ‘taar-ten’). Op hun aangeven, liet ik de vlaai in de koelkast staan. Na de kleine pauze ging ik met een opgave verder: ik had op een website een program-ma gevonden waarmee je landen in de wereld met elkaar kunt vergelijken op het gebied van inkomen, grondstofverbruik (olie en elektriciteit), kans om te worden vermoord, in de gevangenis te belanden, hoeveelheid vrije tijd en het aantal baby’s dat in een land wordt geboren. Op basis van dit programma heb ik op enkele aspecten België met Nederland, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg en de Verenigde Staten vergeleken. Terwijl ik verder hieraan aan het werken was, merkte ik op dat de gegevens die op de website staan, nogal verouderd waren. De gegevens op de website van de CIA waarnaar werd verwezen, waren recenter (tot 2017). Van de hoeveelheid geld dat een inwoner verdient en de werkloosheidsgraad heb ik de recentere gegevens gebruikt en in Excel het verschil in percentage berekend. De andere aspecten omvatten dus nog oudere percentages.

In een tussenuur heb ik gevraagd of de keuken open was. Ik was twee keer naar het vermeende keukenlokaal (het is een leslokaal) gelopen, maar dit was gesloten en mijn sleutel past niet in het slot. Dit lokaal was echter niet waar het keukenlokaal lag: het is het lokaal ernaast. Ik heb in het keukenlokaal een mes gevraagd; de messen liggen (verstandig) achter vergrendelde kastdeuren. Ik heb de zes halve vlaaien gesneden, hoewel mijn inschattingen van de te snijden stukken, slecht waren: elk stuk was zichtbaar groter of kleiner dan andere stukken. In de grote pauze bleek dit geen (taart)punt voor de leraren. Ik wist niet goed hoe ik de vlaaien zou kunnen uitdelen, dus ik heb op een zeker moment een leraar gevraagd of hij een stukje vlaai wilde. Hij antwoordde dat ik de vlaai beter zou kunnen laten rondgaan. Ik bedacht mij dat ik geen bestek of bordjes had meege-nomen, wat stom! Dit bleek ook weinig te deren: zelfs de papieren doekjes die ik uit de dispenser had getrokken, bleken grotendeels onnodig. Nadat een leraar opriep om een stuk te gaan halen, nam één lerares een stuk vlaai, waarna de andere leraren opstonden en een stuk vlaai kwamen halen. De appelvlaai was in trek. Er werd gezegd dat de vlaai erg lekker was, wat mij goed deed. Aan het einde van de pauze zette ik de vlaaien in de koelkast terug. De vlaaien uitdelen verliep uiteindelijk prima, ondanks het hortende begin.

In het zesde uur liep ik naar buiten om mij bij de vijfdejaars te voegen. Ik vroeg of de volgende week de tentamens beginnen. Dat is zo, waarop ik aangaf dat dit mijn laatste week is. Een van hen vroeg of het assistent-schap mij was bevallen, wat het geval is, behalve het lesgeven, dat ik min-der vond. In de klas moesten zij aan een schrijfopdracht rondom liefdadig-heid werken. Hoewel het de bedoeling was dat ik tamelijk gauw naar schrijfsels zou luisteren, duurde het een tijd voordat de leerlingen klaar waren. Wel werden er tamelijk veel vragen gesteld. Een zin waarvoor ik werd gevraagd om na te kijken, bevatte het stukje ‘Een mogelijk contact’, waarvan ik zei dat het niet helemaal juist leek, maar ik kon geen verbete-ring bedenken. Daarop werd de lerares aangesproken, die vroeg of de leerlinge ‘makkelijk’ in plaats van ‘mogelijk’ bedoelde; zij bedoelde inder-daad ‘makkelijk’, dat zij blijkbaar geregeld met ‘mogelijk’ verwart. Ik hielp ook meiden die aan een revisieopdracht werkten, door bij het langslopen af en toe te stellen of het klopt of niet wat zij aan het overleggen waren. Eén voorval veroorzaakte gelach: ik liep langs twee meiden bij wie de lera-res hulp en raad stond te geven. Ik stond schuin achter een van de mei-den en keek ietwat gebogen naar haar blad. Doordat de andere meid mij half boven haar zag, schrok zij en begonnen beide meiden en de lerares zacht te lachen. Ik glimlachte ook en bleef naar het blad kijken. Het was uiteraard niet mijn bedoeling haar te laten schrikken, maar aangezien ik schuin achter haar en deels over haar naar voren gebogen stond, begrijp ik de reactie. Ik merk overigens dat de situatie in woorden lastiger uit te leggen is dan dat deze in mijn hoofd is opgeslagen.

Na de twee-urige les meende ik dat er nog een lesuur was, maar de lera-res antwoordde dat zij die vierdejaars tijdens het derde lesuur had gehad, doordat een andere lerares afwezig was. Ik gaf bij het naar beneden lo-pen aan dat er vlaai/’gâteaux’/taart in de koelkast stond.

Op dinsdag 28 mei had ik pas het derde lesuur les, met de zesdejaars leer-lingen. Zij gingen zelfstandig aan het werk, waarbij ik een tijdje rondliep. Ik zag dat leerlingen met iets wat ik als wiskunde beschouwde, bezig waren, andere leerlingen werkten aan het vak Engels en weer enkele andere keken naar filmpjes op hun mobiele telefoon. De lerares, mevrouw L, vroeg mij of ik niet wilde gaan zitten. Dat hoefde ik niet. Ze vroeg daar-na of ik wilde blijven rondlopen (eigenlijk zonder hulp te hoeven bieden). Ik bleef na een laatste rondje door de klas op mijn ‘vaste’ plek staan. De lerares kreeg een telefoontje waarvoor zij het lokaal uitliep. Ook tijdens deze korte ‘afwezigheid’ van de lerares hoefde ik niemand te helpen. Aan het einde van de les heb ik een geschenkje aan de lerares gegeven: een geurblokje in een klavervorm en met een etiket waarop ‘Bedankt’ staat gedrukt, erop. Ze was hier blij mee en vond het lekker ruiken.

Bij binnenkomst in de school zag ik dat de lerares met wie ik voor de twee-dejaars immersieklas sta, nog afwezig was. Het vierde lesuur viel dus uit. Ik heb dus ook de kruiswoordpuzzel of de vergelijkingstabellen van België en andere landen niet hoeven printen. Doordat de gegevens die op de website van If it were my home niet up-to-date leken/waren, heb ik maan-dag de percentages en bijbehorende cijfers op twee punten handmatig bijgewerkt (op de punten bruto nationaal product per hoofd en hoogte van het loon).

Ik had eens weinig in de tussenuren te doen. Ik heb tijdens het vierde les-uur een e-mail aan de afwezige lerares gezonden. Ik heb haar hierin voor haar begeleiding en raad bedankt en ik gaf aan dat ik een bedankge-schenkje had en dat ik dit aan de lerares die ik op dinsdag tijdens het acht-ste lesuur bijsta, zou geven. Deze lerares informeerde mij dat het achtste lesuur naar het derde uur was verplaatst. Ik had dus minder lang les. In de grote pauze heb ik haar ook een geurblokje gegeven, evenals het blok-je dat ik aan de afwezige lerares zou hebben willen geven. Dit moment van geven was juist op tijd, want ik heb de lerares niet meer gezien of ge-sproken. Ik heb in de pauze ook met de leraar Morale, met wie ik tijdens de open(deur)dag in een lokaal heb gestaan, gepraat. Het feit dat morgen mijn laatste dag was, kwam ter sprake. We zouden dus niet meer kunnen afspreken, hoewel ik vertelde dat ik met Rodrigo die dag had afgesproken. De leraar zag het wel zitten om na de les met z’n drieën iets te gaan drinken.

Na de pauze moesten de vierdejaars leerlingen zelfstandig werken. Een aantal leerlingen is niet in staat om goed zelfstandig te werken. Eén jong-en was stiekem ongein aan het uithalen. Hij stal ongemerkt het fles water van de lerares. Dit had ik wel gezien, maar ik zag er weinig kwaad in. Toen ik zag dat hij het water uit het flesje in een zakje aan het gieten was en hij op mijn vraag wat hij aan het doen was, ‘faire des bêtises’ (stommiteiten uithalen’) was, zou een waarschuwingssignaal bij mij moeten zijn afgegaan en had ik de lerares moeten waarschuwen. Deze jongen zette namelijk het lege flesje op het bureau van de lerares terug (het is geen echt bureau, maar een scheikundetafel, aangezien de les in een scheikundelokaal wordt gegeven) en zette het zakje tegen de (water)kraan op datzelfde tafel-blad. De lol zat ‘m in de reactie van de lerares bij het opmerken dat het flesje leeg is. De leerlingen lachten hierom. Later in de les liepen die jong-en en een andere jongen, die ook doorgaans weinig in de les doet, naar het aangrenzende lokaal (de lokalen zijn met een deur met elkaar verbon-den), om met een ‘pipetfles’ terug te komen. De lerares was op haar hoe-de en de jongens leken terughoudend, maar die eerste jongen spoot in de richting van de lerares. Die waarschuwde hem dat haar laptop en examen-vellen op de tafel lagen. Dat maakte de twee jongens behoedzamer, maar het hield hen niet tegen. Blijkbaar hebben ze de lerares met water bespo-ten, want ik zag bij het rondlopen watervlekken op haar trui. Zij en een andere lerares die in het lokaal zat, riepen de twee jongens op te stop-pen. De leraressen beraamden met enige luchtigheid een manier om de eerste jongen terug te pakken. Zij probeerden hem ook gerust te stellen dat hij rustig kon gaan zitten. Hij bleef behoedzaam en zelfs na de les ging hij na of hij op wraak kon rekenen. Vlak voordat hij naar het lokaal terug-kwam, gaf ik de lerares een geurblokje, het laatste. Zij zei dat ik dat niet had hoeven doen. Bij het gedag zeggen, zei de lerares dat zij de volgende dag op een andere school was en de lerares die in het lokaal erbij zat, ver-moedde dat wij elkaar de volgende dag nog wel zouden zien. Het ‘wraak-plannetje’ leek een buisje met een zwarte of donkerblauwe vloeistof te omvatten, naar wat ik heb gezien.

Op woensdag 29 mei had ik mijn laatste twee lesuren op het Athenée Royal in Edingen. Een meisje dat mij elke keer – in het Nederlands – vraagt hoe het met mij gaat, keek mij verbouwereerd aan toen ik haar vertelde dat het mijn laatste dag op de school was. Zij kon het niet geloven. Ik weet niet precies waarom ik glimlachte, of dit was om haar gerust te stel-len of min of meer als onhandige reactie op haar ongeloof, maar het voel-de ongepast. De vierdejaars leerlingen kregen tijdens het tweede lesuur een leesvaardigheidsopdracht. De tekstjes gingen over diëten (soorten eetpatronen) en de leerlingen moesten een beschrijvende naam van elk dieet geven, waaruit het dieet bestaat en welke voordelen elk dieet heeft, opschrijven. Volgens de lerares, mevrouw L, sloten de tekstjes zeer goed op de in de les behandelde woordenschat aan. De leerlingen mochten na-dat de bel ging, blijven doorwerken. Op het einde van de les vroeg een jongen of ik hem nog ergens mee kon helpen; aangezien dit mijn laatste dag was, was dit echter helaas niet mogelijk. Hij had gehoopt dat ik zinnen die hij zou gaan schrijven – aan de hand van het grammatica-overzicht dat ik hem had aangereikt, zou kunnen nakijken. Ik stelde voor om deze zin-nen via Facebook door te sturen, maar ik heb hem later die dag niet op Facebook kunnen vinden. De pauze was afgelopen, dus ik heb geen ande-re leraren meer gezien.

De andere helft van de vierdejaars klas kreeg een luistervaardigheids-oefening, waarbij de lerares hen twee fragmenten liet horen: één over een oproep aan de alarmcentrale (schietpartij waarbij een persoon is neergeschoten) en één over een interview met luisteraarsvragen aan een gametester.

Vanwege een tekenlimiet schrijf ik het laatste stuk in een tweede deel.

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Dion

Op 8 oktober 2018 ben ik als taalassistent Nederlands bij een middelbare school in Edingen (Enghien in het Frans) aan de slag gegaan. Dit taalassistentschap duurt tot en met mei 2018. Ik woon in het kader van dit taalassistentschap in Edingen/Enghien. Via deze blog probeer ik een beeld van mijn leven en werk als taalassistentschap in Edingen te geven.

Actief sinds 09 Okt. 2018
Verslag gelezen: 79
Totaal aantal bezoekers 3582

Voorgaande reizen:

08 Oktober 2018 - 31 Mei 2019

Taalassistentschap in Edingen/Enghien, België

Landen bezocht: