Vijfde verslag Taalassistentschap 7 t/m 18 januari - Reisverslag uit Enghien, België van Dion Looij - WaarBenJij.nu Vijfde verslag Taalassistentschap 7 t/m 18 januari - Reisverslag uit Enghien, België van Dion Looij - WaarBenJij.nu

Vijfde verslag Taalassistentschap 7 t/m 18 januari

Door: Dion

Blijf op de hoogte en volg Dion

28 Januari 2019 | België, Enghien

Op maandag 7 januari vroeg een lerares met wie ik op maandag en dinsdag les heb, of ik een quizje of spelletje voor dinsdag kon voorbereiden. Het moest rond het thema zakgeld draaien. De eerste les, op het tweede lesuur, verliep chaotisch en druk. De meeste leerlingen bleven met elkaar kletsen. Sommige liepen door het lokaal (met een soort kleinere twee verdieping) en drie jongens bleven op de trap naar de tweede ‘verdieping’ staan. Die jongens gaven als argument dat zij pijn aan hun achterwerk (een Nederlands woord dat zij gebruikten) hadden. In mijn naïviteit ging ik hierin mee – en ook omdat ik vermoedde hen niet te kunnen dwingen.

In de tijd tussen het tweede en zesde lesuur bedacht ik concepten en vragen voor een spelletje, maar ik kreeg – zeker later gezien – weinig op papier. ‘s Avonds werkte ik het idee uit om een quizje te maken en drie uitkomstgroepen, aan de hand van de punten bij de drie antwoorden op elk van de vijf vragen, op te stellen.

Tijdens het zesde lesuur kregen de leerlingen de punten voor hun toetsen (examens) en mondeling terug. De lerares was verbijsterd door het hoge aantal onvoldoendes en liet de leerlingen dan ook een Excel-blad waarop veel cijfers in rood stonden, zien. Vervolgens kregen de leerlingen een luistertoets over veiligheid in het openbaar vervoer. De opname werd twee keer afgespeeld. Tijdens het zevende lesuur lazen de leerlingen zo’n acht tekstjes over verkeersveiligheid en beantwoordden zij vragen hierover.

Dinsdag ging ik extra vroeg naar school omdat ik voor het vierde lesuur de toets die ik in de vakantie had samengesteld, nog moest printen. Doordat meer leraren de printer gebruikten – ook die later dan ik binnenkwamen – kon ik pas na de zoemer printen. Nadat ik had geprint, zag ik dat het printpapier bijna op was en ging ik een nieuwe doos met meerdere pakken printpapier halen. Dit bleek echter niet nodig, aangezien er een volle doos in de lerarenkamer stond, die ik over het hoofd had gezien. De eerste les was in de basisschoolklas van de zesde. De kinderen gingen aan een leesvaardigheidsopdracht verder werken. Ik ging met een groepje van acht in een ander lokaal zitten. De tekst ging over heksen; een vraag was waarom heksen altijd handschoenen dragen, ook in de zomer. Een meisje klierde twee anderen naast haar, door met een potlood vlug op het blad van de jongen naast haar te tikken en ‘zwiepen’ om streepjes te trekken. Andere kinderen hadden ook last van dit geklier. Op een gegeven moment gaf ik aan dat het beter zou zijn als zij of de jongen op een andere plaats aan het tafeleiland zou gaan zitten. De jongen vroeg of hij zich moest verplaatsen, wat ik goed vond.

Doordat twee meisjes vroegen waar in de tekst het antwoord op een vraag stond en wat het woord ‘pruiken’ betekent, leerde ik dat ‘pruik’ in het Frans perruque is. Ik vertaalde ‘pruiken’ zelf met cheveux faux (‘valse haren’), wat in mijn ogen nagenoeg een synoniem voor ‘pruiken’ is. Na de les gaf de juf aan dat een jongen over het meisje dat vervelend had gedaan, had verteld. De juf stond erop dat ik misdragende kinderen harder mocht aanpakken (ferm aanspreken en dreigen hen naar de juf te sturen waarna ze haar zouden moeten uitleggen waarom zij het lokaal zijn uitgestuurd).

Tijdens het derde lesuur werd de groep zesdejaars in twee groepen verdeeld, waarvan de kleinste met mij in een ander lokaal ging zitten. Daar moesten zij in tweetallen een enquête over sociale netwerken/sociale media voorbereiden, waarbij de één vragen stelde en de ander erop antwoordde. Dit verliep goed, hoewel een leerlinge de verbeterzinnen die ik als antwoord op vragen gaf, behoorlijk moeilijk waren. Deze zinnen bevatten onderwerp-werkwoorinversie (het is – is het) en plaatsingen van het finiete werkwoord achteraan in de zin. Aan het eind van de les werd één tweetal uit beide groepen getrokken en deze tweetallen moesten hun gesprekje houden. Mijn begeleidende lerares en ik beraamden ons daarna op de winnaar, die een bonuspunt op een bepaalde onderdeel kreeg. Die keuze blijf ik moeilijk vinden, aangezien de tweetallen elke keer op verschillende punten goed en slecht scoren.

In het vierde lesuur was het aanvankelijk de bedoeling dat ik de opgave over de dertien Deltawerken aan de leerlingen van de eerstejaars immersieklas zou geven, maar de lerares stelde voor om de groep als testgroep voor ‘mijn’ toets te laten fungeren. De leerlingen mochten de bladen die zij tijdens eerdere lessen hadden gekregen, gebruiken om de vragen te beantwoorden. De vragen waren pittig, ook doordat ze niet elke provincie (of de namen van de Waddeneilanden) kenden. Er bleek zelfs een fout in een vraag te staan: een leerling attendeerde mij hierop door te zeggen dat nummer 7 op de kaart van Nederland niet Gelderland (zoals ik had opgegeven) was, maar Zuid-Holland moest zijn. Toch wel schrikken, aangezien het niet mijn eerste fout in een opdracht was. De toetsen ging ik nakijken en de fout voor de les op donderdag verbeteren.

De vierdejaars leerlingen gingen aan het begin van de les met een luisteroefening verder. Vervolgens deelde ik mijn gemaakte quiz uit (ik kwam er echter achter dat ik te weinig exemplaren had geprint, terwijl ik nog eraan had zitten denken om er meer te printen). Een veelgestelde vraag was de betekenis van lenen. Hiervoor gaf ik de vertaling prêter, ook aangezien ik niet zeker wist of emprunter juist zou zijn. Ik vroeg dit aan leerlingen, en er is een nuanceverschil, dat ik nog niet begrijp. Eén leerling was zodanig aan het praten dat een lerares die in het lokaal zat, met zekere scherts ‘dreigde’ de mond dicht te plakken.

Tijdens het laatste lesuur deelde ik de stapeltjes vellen met de stripverhalen met lege tekstballonnen uit en vroeg de vierdejaars immersieleerlingen om in groepjes de tekstballonnen in te vullen. De groepjes waren meteen gemaakt, aangezien de leerlingen die naast elkaar zaten, de groepjes uitmaakten/vormden. Hoewel ik in gedachte had dat de leerlingen één voor één een tekstballon zouden oplezen, las telkens één leerling de hele strip op het blad op, waarna ik de andere groepen hun versie liet oplezen. Het lukte voor mijn gevoel goed om de leerlingen rustig met elkaar te laten werken en overleggen. Een groepje had in een ‘ronde’ een andere strip ingevuld, maar dat was niet erg. Er werden uiteindelijk vier strips ingevuld tijdens de les.

Woensdag 9 januari werden de leerlingen in het tweede lesuur enkele vragen omtrent het begrip zakgeld gesteld. Vervolgens vertelde mijn begeleidende lerares dat ik een opgave had voorbereid. Ik was echter vergeten om nieuwe bladen van de quiz die ik de dag ervoor ook had uitgedeeld, af te drukken. Dat mocht en ging ik nog doen. Terug in het lokaal deelde ik de bladen uit. Ik zou elk van de vijf vragen door een leerling laten opzeggen en beantwoorden. Aangezien ik namen niet kende, wees ik leerlingen aan om hun te vragen om een vraag op te zeggen. Bij één leerling werd verkeerd begrepen wie ik aanwees, maar ik ging niet ertegenin.

Waarna ik in de pauze de quizbladen uitdrukte, deelde ik de quiz ook in het derde lesuur, wat de andere groep van de derdeklassers was, uit. Ook hierbij wees ik leerlingen aan om een vraag te beantwoorden. Toen ik een leerling voor de tweede vraag wilde laten oplezen, vroeg een andere leerling of hij de vraag mocht oplezen. Daarop zei dat ik dat hij de derde vraag mocht oplezen. Diezelfde leerling maakte een opmerking over een taalfout die een medeleerlinge maakte (des travails in plaats van des travaux). Iedereen schoot in de lach toen hij zelf een soortgelijke taalfout beging: des chevals in plaats van des chevaux.

Na schooltijd ben ik naar het politiebureau gelopen om na te vragen of de bevestiging dat ik op het opgegeven adres woon, naar de commune is doorgegeven. Na even mijn gegevens in het systeem te hebben opgezocht, vertelde de politieagent die mij altijd goed van dienst en beleefd is geweest (en overigens erg goed Nederlands spreekt) dat mijn inschrijving in orde is (en dat ik kennelijk sinds 10 oktober sta ingeschreven). Vervolgens heb ik enkele boodschappen gedaan.

Op donderdag werd de vijfdejaars klas in drie groepen van acht (en één van negen) opgedeeld. Telkens één groep vulde individueel een gesprekje tussen drie vrienden die naar de bioscoop gaan. Na het invullen van de open plekken oefenden de leerlingen het dialoogje. Sommige waren tamelijk snel klaar, maar van de tweede en derde groep kreeg niemand de dialoog af. Wellicht was de tijd die de tweede en derde groep had, korter dan die van de eerste groep. Vrijwel alle kinderen meenden dat het werkwoord zitten in de zin – met twee open plekken – [Waar] moeten we [zitten] moest staan, in plaats van zijn. De zin met zitten is uiteraard grammaticaal, maar zitten moest in een andere zin staan. Na de les vertelde ik de juf dat de kinderen onderling Frans praten, waarop zij antwoordde dat zij dan eveneens Nederlands zouden moeten praten; dat ze moeten leren dat zij in de les alleen Nederlands moeten praten.

Tijdens het derde lesuur deelde ik de twee bladen waarop vier Nederlands (rap)liedjes stonden, uit en liet de leerlingen, zoals op maandag, stukjes oplezen. Met deze groep lukte dat beter dan met die van maandag. Ze kunnen redelijk goed lezen; twee teksten bevatten moeilijke woorden (en ook ongrammaticale zinnen: ‘Baby waarom jij voldoet aan al mijn eisen’). Een groepje van drie was algauw enkel met elkaar aan het kletsen. Een van hen nam met haar smartphone op toen de jongen voor haar zijn stukje aan het oplezen was. Een leerlinge had een liedje (Ik neem je mee van Gers Pardoel) op haar smartphone opgezocht en ik liet haar de video afspelen. Een andere leerlinge herinnerde zich een Nederlandstalig liedje waarvan in de video een persoon met ‘puntjes op de rug van de hand’ te zien zou zijn. Ze zocht deze video op en liet mij deze horen.

In de tussenuren probeerde ik onderwerpen en spellen voor de vierdejaars-immersieklas te bedenken. Dit lukte matig.

Aangezien ik de lerares met wie ik voor de tweedejaars klas sta, niet had gezien, vroeg ik nadat de bel was gegaan of zij afwezig was. De leraar aan wie ik dit vroeg, herkende de achternaam niet en stelde voor om op het scherm in de gang te kijken, waarop ik zag dat de lerares inderdaad afwezig was. Ik had dus nog een tussenuur.

In het laatste lesuur, met de tweedejaars immersieleerlingen, deelde ik de toets over Nederlandse provincies, de landen die tot het Koninkrijk der Nederlanden behoorden en behoren en de Watersnoodramp (jaar van de ramp), uit. Tot en met de vijfde vraag liep ik met de leerlingen door, waarna zij driftig gingen werken. Er waren leerlingen die niet alle bladen – sommige zelfs geen enkele – hadden die voor beantwoording nodig waren. Een leerling was vlug klaar en hem liet ik wachten, en later de ‘jaartallenopgave’ van de Deltawerken maken. Een leerling had niet de bladen die hij nodig had, bij zich, en hij vroeg of hij bladen van de leerling achter hem als deze klaar was, mocht lenen. De lerares zei echter dat zij het hiermee niet eens was, aangezien twee leerlingen in een andere les geen bladen mochten lenen. Bij aanvang van de laatste tien minuten haalde ik de toetsen op en deelde ik de ‘Deltawerkenopgave’ uit. Deze hoefde niet die les te worden afgemaakt.

Op maandag 14 januari printte ik vóór het tweede lesuur (mijn eerste uur) de vellen met de vier Nederlandstalige liedjes van Nederlandse rappers uit. Ook deze keer gingen we in het lokaal met de ‘tweede verdieping’ zitten (dat ik voortaan het computerlokaal noem). Hiervoor opende een leraar de deur en zei dat aangezien ik aangaf hier vaker te zitten, een eigen sleutel te kopen (‘leenkopen’ :P ). Ik liet de leerlingen elk enkele regels uit de liedjes oplezen. Eén meisje wilde absoluut niet lezen en in de eerste ronde sloeg ik haar daarom over. In de tweede ronde liet ik haar één regel lezen; zij wilde dat ook niet, maar ik vond dat zij dàt toch wel kon doen. De les verliep redelijk gemoedelijk. Twee jongens in de achterste rij waren op een zeker moment veel aan het praten en met een jongen op de voorste rij aan het kibbelen (‘kribben’ bestaat kennelijk ook). Hoewel ik met deze groep ook in het computerlokaal zat, bleven de leerlingen op hun plaats zitten, in tegenstelling tot de groep van de week ervoor.

In de tussenuren ging ik verder met rebussen bedenken. De lerares met wie ik op donderdag het zevende lesuur les heb, vertelde mij dat de les van aanstaande donderdag zou komen te vervallen, omdat de leerlingen gingen schaatsen. Ik werd door een medewerkster van de Commune gebeld en kreeg te horen dat mijn woonadres was bevestigd en dat ik een identiteitskaart kon komen ophalen (dat had ik begrepen; ik kon er een komen aanvragen). Ik vroeg of de aankomende woensdag in orde zou zijn om langs te komen, wat de medewerkster prima vond.

In het zesde lesuur stelde de lerares voor dat ik met de minder sterke leerlingen in Nederlands in een apart lokaal te gaan zitten en – dat had ik begrepen – gemaakte opdrachten door te nemen. Ik zou voorbeeldzinnen kunnen bedenken. Dat lukte uiteindelijk niet en de leerlingen hadden geen opdrachten om door te nemen. Na een verzoek om (hogere) getallen in het Nederlands te oefenen/op te schrijven, begon ik getallen op het bord uit te schrijven. De eerste tien liet ik de leerlingen om beurten één getal opzeggen. Redelijk vanzelf kwamen ze ook met vragen, over getallen zoals honderd, duizend, jaartallen, en het weer. Doordat ik niet goed wist welke woorden ik zou kunnen zeggen en in voorbeeldzinnen zou kunnen hanteren, was ik in het zevende lesuur vroegtijdig door de ‘stof’ heen. Er werden vertalingen van dieren gevraagd. Een van de leerlingen noemde één markant dier, waarvan ik aan de hand van de Franse benaming niet wist wat het was; het bleek het vogelbekdier te zijn, een woord dat ik in drie delen kon opdelen.

’s Avonds werkte ik aan een blad met daarop Nederlandse tradities en etenswaren. Hiervoor keek ik op de website van Immaterieel erfgoed Nederland. Ik wilde deze stof maken aangezien ik niet volkomen zeker was of de les op dinsdag aan de film De hel van ‘63 zou worden besteed.

Op dinsdag stond ik vroeg op om aan de rebussen te kunnen werken. In de les met de zesdejaars moeten zij zeven vragen over mediagebruik beantwoorden, waarna ik één tweetal zou aanwijzen waarvan één over de ander zou vertellen wat zijn of haar gebruik inhield. Het tweetal dat ik aanwees, stribbelde tegen en zei dat zij de week ervoor al een mondeling moesten houden. Dit was waar en ik twijfelde kort, maar liet hun evengoed de opgave uitvoeren.

In het vierde lesuur, met de tweedejaars immersieklas gingen we inderdaad de film De hel van ’63 kijken. De leerlingen zaten in een klein lokaal, waarin veel stoelen en een televisietoestel staan. Ik had de film nog nooit gezien en ‘viel ermiddenin’. Bij één scène, waarbij een hoofdpersoon door de drukte valt en een schaatser op zijn hand stapt en een diepe snee in zijn hand snijdt, gruwelden de leerlingen (en ikzelf ook), hoewel er weinig bloed zichtbaar was. Op het allerlaatste moment van de les las ik de punten van de toets over de Nederlandse provincies, de Watersnoodramp en de (ene vraag over) de Deltawerken op te noemen.

In de tussenuren kwam ik erachter dat ik de map waarin ik het begin van de rebusopgave had opgeslagen, niet op de usb-stick had gezet, waardoor ik twee stroken met elk drie rebuswoorden niet tot mijn beschikking had. Ik overwoog om naar mijn appartement terug te lopen, maar ik schatte in dat het meer tijd zou kosten om terug te lopen, de laptop op te starten, te wachten tot deze zou zijn opgestart, de map naar de usb-stick te kopiëren en naar school terug te lopen dan om het blad met rebussen opnieuw aan te maken.

Toen de bel tussen het zesde en het zevende lesuur afging, was ik nog bezig om het papier van de printer bij te vullen, waardoor ik iets te laat bij het lokaal zou aankomen. Ik liep via een omweg doordat ik op de eerste verdieping meende te moeten zijn. Bij het lokaal aangekomen, was de deur gesloten. Ik begreep het niet en probeerde eenmaal de deur te openen. Eventjes later liep ik naar de lerarenkamer terug. Ik meende de stem van de lerares bij het voorbijlopen van een lokaal te herkennen, maar ik durfde niet meer naar binnen te gaan om te kijken of de klas daar wel zat. Ik besloot in de lerarenkamer de toets van de eerstejaars immersieklas (diezelfde als van de tweedejaars immersieleerlingen) na te kijken.

Aan het begin van het achtste lesuur vroegen twee leerlingen wat ik ging doen en of zij de stripverhalenopgave nodig hadden. Ik begon met de rebus. Op enkele onduidelijkheden na, waren de leerlingen veel sneller dan gehoopt klaar. Namen als Vaals, Drielandenpunt, Leeuwarden, Friesland en IJsselmeer waren hen onbekend. Gelukkig had de lerares een kaartspelletje om te spelen (Time’s Up), waarbij één iemand uit een groepje woorden op de kaartjes moet omschrijven. Eerst legde elk groepje vijf kaartjes weg; deze werden uit het spel gehouden. Ik mocht als vertaler van eventuele onbekende woorden optreden. Dit vond ik leuk om te doen.

Op woensdag kregen de leerlingen de opgave om een gesprek in tweetallen over zakgeld voor te bereiden. De een had de rol van een tiener die veel geld had doordat hij/zij had gewerkt, terwijl de ander de rol van een platzakke tiener die om raad vroeg, had. Ik liep rond om vragen in de trant van ‘hoe zeg je dit …?’ te beantwoorden (de gebruikelijke vragen). Een tweetal vroeg zo’n drie keer of ik een bepaalde vertaling van een zin naar het Nederlands wilde opschrijven, waaraan ik gehoor gaf.

In het daaropvolgende uur, het derde lesuur, kregen de leerlingen uit de andere helft van de groep dezelfde opgave. In dit uur kreeg ik één Franse woordgroep waarvan ik niet wist wat er precies mee bedoeld werd en één woordgroep die ik in mijn ogen zonder goede zinscontext niet kon vertalen. Het ging hierbij om comment ça se fait?, waarvan de lerares werd gevraagd wat het betekende en zij meteen ‘Hoe komt het?’ zei. De context bleek om een verbazing over het feit dat de ‘rijke’ leerling wel (genoeg) geld had en om werd gevraagd hoe deze daaraan was gekomen. De andere, niet zomaar te vertalen woordgroep was Pour finir, waarbij ik eigenlijk niet wist hoe die woordgroep in de zin paste: de zinscontext ging over zakgeld dat door oma was gegeven. De vertaling die de lerares gaf, was eenvoudigweg ‘Om te eindigen’, wat ik zelf een weerlegbare vertaling vond, aangezien het mij vreemd aandeed.

Die woensdagmiddag ben ik naar de Commune gelopen om de identiteitskaart aan te vragen. De medewerkster begreep echter niet meteen waarom ik om een identiteitskaart vroeg, maar zij leek het beter te begrijpen toen zij mijn dossier inkeek, waarop zij de aanvraag in gang zette. Ik moest op een handtekeningapparaatje met een stylus mijn handtekening zetten; de medewerkster gaf aan dat ik de stylus hard op het schermpje moest drukken. Uiteindelijk kon ik de betaling uitvoeren en was de aanvraag ingediend. De medewerkster vertelde me dat ik de aanvraag goed moest bewaren en samen met het document dat ik per post na tien dagen zou ontvangen, naar de Commune te komen. Ik vroeg of ik meteen naar de Mutualité zou kunnen gaan om een zorgverzekering te regelen. Daarop gaf de medewerkster aan dat ze een bevestigingsdocument zou afdrukken (hierop staat de woonsituatie op ‘mijn’ woonadres). Ik ben meteen naar de Mutualité gegaan, maar deze was op woensdagmiddag niet open.

Donderdag kon ik uitslapen omdat de eerste twee uren bij de vijfde klas van de basisschool niet doorging. Ik ben evengoed rond kwart over tien naar school gelopen, zodat ik daar aan vragen over eetgewoonten en tradities in Nederland kon verder werken. Op de usb-stick bleek echter niet de meest recente versie van het Word-document te zijn opgeslagen, hoewel dit weinig problemen opleverde, aangezien ik al vellen van de laatste gewijzigde versie had geprint. Alleen de bladzijde waarop de vragen stonden hoefde ik te bewerken en te printen.

Voor de vierde en laatste keer deelde ik in de les met tweedejaars de vier Nederlandse liedjes uit. Een leerling vertelde mij dat één jongen liever in een andere groep zat en daarom niet in de les aanwezig was. Daarentegen was een leerlinge uit een andere groep erbij komen zitten (kennelijk zitten zij voortaan in respectievelijk een andere en deze groep). De les verliep echter rumoerig, mede doordat drie jongens, maar voornamelijk één jongen, de lesruimte binnenkwamen en vroegen of ze erbij mochten komen zitten. Wat ik begreep, was dat een lerares bozig deed en deze jongens geen zin hadden om in die les te gaan zitten. Ze kwamen in het lokaal zitten, maar vertrokken even later weer, om vervolgens tegen het einde weer terug te komen. Deze keer zei ik dat ik het prima vond als zij maar stil waren. Dat waren zij niet, wat eveneens ertoe bijdroeg dat bijna niemand meer oplette. De leerlingen lazen wel de liedjesregels maar veel deden de rest van de tijd wat anders. Ik schreef woorden op het bord en vroeg na of iedereen alle woorden in de liedjesregels begreep. Op het einde merkte ik dat nagenoeg maar één leerlinge echt oplette. Zij vroeg of ze de woorden op het bord mocht overschrijven, wat uiteraard mocht (maar niet moest). Vlak voor de bel ging, vroeg ik haar of zij nog woorden onduidelijk vond. Zulke leerlingen heb ik (niet verrassend) het liefst in de klas zitten (zaten was overigens een woord dat zij navroeg en de vertaling étaient assis gaf).

Aangezien het zevende lesuur niet doorging omdat de tweedejaars leerlingen gingen schaatsen, had ik twee tussenuren. Ik wilde naast de vragen omtrent eetgewoonten en tradities afbeeldingen van en informatie over Koningsdag, de Oranjemarkt en de Koningsspelen opzoeken en bedenken, maar het leek mij geschikter om dit voor in de maand april te bewaren. Ik leerde overigens van een lerares die op donderdag op het Athenée lesgeeft en ook goed Nederlands spreekt, dat se discuter ‘ruzie maken’ betekent, en dat se discuter op veel niveaus kan worden gebezigd: van kleine kinderen tot ministers in de politieke arena.

Het laatste lesuur begon ik door de punten op de toetsen op te noemen. Deze toets was goed gemaakt, hoewel één (die dag afwezige) leerlinge een zeer laag cijfer had. Doordat niet iedereen zijn punt had gehoord toen ik meende dat ik alle punten had genoemd, schrok ik. Het schoot door mijn hoofd dat ik een toetsexemplaar tussen de toetsexemplaren van de tweedejaars immersiegroep had gestoken. Bij het opnieuw doornemen van de toetsen las ik – gelukkig – de naam van de leerling die nog niet zijn punt had gehoord. Ik had de achternaam gelezen, en niet de voornaam die eronder was geschreven.

De meerkeuzevragen leken tamelijk gemakkelijk, hoewel de enthousiaste, haast opdringerige manier waarop enkele jongens antwoord wilde geven, enerzijds prettig en anderzijds te gehaast was. Dat zij het antwoord wisten, was niet altijd het geval, aangezien een jongen bij één vraag de foute twee van de drie antwoorden gaf. De lerares stelde voor om de naam Elfstedentocht uit te leggen; ik kwam daarbij niet verder dan dat het een schaatstocht door elf steden in Friesland is en dat de laatste keer dat een Elfstedentocht werd gehouden, in 1997 was.

Het gerecht boerenkool is, begrijpelijkerwijs, onbekend, hoewel leerlingen zuurkool wel kennen. Door de letter _ _ _ _ _ _kool en uiteindelijk b _ _ renkool op het bord op te schrijven, hoopte ik hun een zetje in de juiste richting te geven. Met ongeveer een kwartier te gaan, had ik gedaan met wat ik had voorbereid. Wat ik bedacht, was om de leerlingen te vragen of zij Belgische eetwaren kenden. Zo werden friet, bier, Luikse en Brusselse wafels en crêpes genoemd. Eén leerling noemde Friet américain (Amerikaanse friet), waarvan ik aan het eind van de les aan hem vroeg of het dikke of dunne frieten zijn (dunne, dus niet de Vlaamse frieten zoals ik die ken).

Als tip gaf de lerares mij mee om de leerlingen meer erbij te betrekken, door bijvoorbeeld afbeeldingen op het bord met magneetjes op te hangen, video’s te tonen of de leerlingen zelf één voor één naar het bord te laten komen. Me proberen in te denken wat boeiend voor hen tijdens het achtste lesuur zou kunnen zijn. Een uitdaging, zoals altijd.

Het is mij overigens opgevallen dat ik in eerdere verslagen heb geschreven dat ik eerstejaars immersieleerlingen op dinsdag en tweedejaars immersieleerlingen op donderdag heb, maar dit is omgekeerd: op dinsdag sta ik voor de klas van tweedejaars immersieleerlingen en op donderdag sta ik voor de klas van eerstejaars immersieleerlingen. Ik heb dit in het vierde verslag aangepast.

Op vrijdag 18 januari ben ik ’s middags naar de Mutualité gelopen. Bij het naar buiten gaan, zag ik de man die aan de overkant woont zijn hond uitlaten en raakte met hem in gesprek. Nadat ik zei dat ik naar de Mutualité ging, zei hij dat deze gesloten was, en wees hij naar drie Mutualités in de stad – twee in één straat. De Mutualité was inderdaad gesloten op vrijdagmiddag. Na een stuk te hebben gewandeld, besloot ik om naar de school te gaan om er een speciale sleutel, voor het informaticalokaal aan te vragen. Ik twijfelde of ik eerst naar de lerarenkamer zou lopen om collega’s daar in te lichten dat ik om een sleutel zou verzoeken, maar ik besloot direct naar de kantine – een afzonderlijk gebouw te lopen. Daarbinnen sprak ik de vrouwelijke conciërge aan, die aanbood om op de dag dat ik de sleutel nodig zou hebben, maandag het tweede lesuur, het lokaal voor mij te openen. We liepen daarna naar de kamer van de Educateurs, waarna zij aan een man vroeg of ik eventueel elke maandag het tweede lesuur de sleutel voor het informaticalokaal mocht komen halen. Dat was geen probleem. De conciërge gaf mij aan dat ik, als zij er niet was om het lokaal te openen, ik naar de Administratie zou kunnen gaan om haar te laten oproepen. Deze oplossing vond ik prettiger dan zelf een sleutel, die ik maar voor één uur per week zou gebruiken, op zak hebben.

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Dion

Op 8 oktober 2018 ben ik als taalassistent Nederlands bij een middelbare school in Edingen (Enghien in het Frans) aan de slag gegaan. Dit taalassistentschap duurt tot en met mei 2018. Ik woon in het kader van dit taalassistentschap in Edingen/Enghien. Via deze blog probeer ik een beeld van mijn leven en werk als taalassistentschap in Edingen te geven.

Actief sinds 09 Okt. 2018
Verslag gelezen: 391
Totaal aantal bezoekers 3580

Voorgaande reizen:

08 Oktober 2018 - 31 Mei 2019

Taalassistentschap in Edingen/Enghien, België

Landen bezocht: